Antwoord op vragen van het lid Karabulut over bedrijven met banden met illegale Israƫlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied

Antwoorden van de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op vragen van het lid Karabulut (SP) over bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen in bezet Palestijns gebied

 

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de door de VN-Mensenrechtenraad opgestelde lijst van bedrijven met banden met illegale Israëlische nederzettingen, waar vier Nederlandse bedrijven op staan, te weten Booking.com, Tahal Group International, Altice en Kardan, en ook het Israëlische moederbedrijf van de Nederlandse busmaatschappij EBS?[1]

 

Antwoord

Ja.

 

Vraag 2
Bent u het eens dat het zeer onwenselijk is dat deze bedrijven banden hebben met illegale nederzettingen omdat dit bijdraagt aan het in stand houden ervan, wat een groot obstakel vormt voor een rechtvaardige oplossing voor het conflict? Zo nee, waarom niet?

 

Antwoord

Nederland en de EU beschouwen Israëlische nederzettingen in bezet gebied als strijdig met internationaal recht en een obstakel voor het bereiken van een twee-statenoplossing. Bedrijfsactiviteiten die bijdragen aan het ontwikkelen of bestendigen van dergelijke nederzettingen in bezet gebied, beschouwt het kabinet dan ook als onwenselijk.

 

Vraag 3
Bent u bereid de in het rapport van de VN-Mensenrechtenraad genoemde Nederlandse bedrijven aan te spreken op hun banden met de illegale nederzettingen en erop aan te dringen dat deze banden worden verbroken? Zo nee, waarom niet?

 

Antwoord

Bedrijven hebben een eigen maatschappelijke verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren. Het kabinet verwacht dan ook van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO- Richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights onderdeel van uitmaken. Het is vervolgens aan Nederlandse bedrijven zelf om te bepalen welke activiteiten zij ontplooien en met welke partners zij samenwerken. Het kabinet verwacht van Nederlandse bedrijven dat zij in kaart brengen hoe zij via hun bedrijfsactiviteiten en hun ketenpartners verbonden zijn met risico’s op mensenrechtenschendingen en deze risico’s aanpakken en voorkomen. Hierover moeten bedrijven tot een afgewogen besluit komen waarover zij bereid zijn publiekelijk verantwoording af te leggen. Indien een bedrijf vragen heeft over het Nederlandse beleid omtrent IMVO kan het daarover met het ministerie van Buitenlandse Zaken in gesprek gaan.  

 

Voorts blijft ook het Nederlandse ontmoedigingsbeleid onverkort van toepassing. Indien Nederlandse bedrijven aankloppen bij de overheid, worden zij over dit beleid geïnformeerd. De Nederlandse overheid verleent geen diensten aan Nederlandse bedrijven waar het gaat om activiteiten die zij ontplooien in of ten behoeve van Israëlische nederzettingen in bezet gebied. Daarnaast informeert de overheid Nederlandse bedrijven actief in gevallen waarbij zij zelf is betrokken, zoals het bilaterale samenwerkingsforum. Zie beantwoording van vragen voorgelegd aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de brief van 4 december 2017 inzake betrokkenheid van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bij een actiemaand van de Israëlische supermarktketen Shufersal (Kamerstuk 23432, nr. 466).

 

 

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid De Roon (PVV), ingezonden 14 februari 2020 (vraagnummer 2020Z02992) en van de leden Van der Staaij (SGP), Voordewind (ChristenUnie) en De Roon (PVV), ingezonden 14 februari 2020 (vraagnummer 2020Z02996)

 

 

[1] UN rights office issues report on business activities related to settlements in the Occupied Palestinian Territory, https://www.ohchr.org/en/NewsEvents/Pages/DisplayNews.aspx?NewsID=25542&LangID=E, 12 februari 2020.

 

Indiener(s)

Stef  Blok