Antwoord op vragen van de leden Groothuizen en Van Dam over Officieren van Justitie die in de fout zijn gegaan

In antwoord op uw brief van 18 november 2019 deel ik u mee dat de schriftelijke vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Dam (CDA) over Officieren van Justitie die in de fout zijn gegaan worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus

Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Dam (CDA) over Officieren van Justitie die in de fout zijn gegaan(ingezonden 18 november 2019, nr. 2019Z22339)

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Zembla van donderdag 7 november 2019, getiteld ‘Officieren van Justitie in de fout’? 1)

Antwoord op vraag 1

Ja, ik heb van de betreffende uitzending van Zembla kennisgenomen.

Vraag 2

Hoe beoordeelt u het rechterlijke toezicht op grond van artikel 359a Wetboek van Strafvordering (Sv) op het strafvorderlijk handelen van het openbaar ministerie (OM) en de politie? Vindt u dat adequaat? Zo nee, op welke punten schiet het, naar uw oordeel, tekort?

Vraag 3

Deelt u de mening dat het correctiemechanisme van artikel 359a Sv te beperkt is, omdat het a) zelden wordt toegepast en b) niet alle zaken voor de rechter komen? Zo ja, welke conclusie verbindt u daaraan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 2

Artikel 359a Sv regelt de gevolgen die de rechter kan verbinden aan zijn vaststelling dat in het kader van de aan hem voorgelegde strafzaak inbreuk is gemaakt op strafprocessuele voorschriften en beginselen. In een aantal gevallen volgt rechtstreeks uit de rechtspraak van het EHRM dat inbreuken op rechten van de verdachte tot bewijsuitsluiting of een andere processuele sanctie moeten leiden. Het artikel heeft derhalve een beperkt doel en beoogt geen alomvattend toezicht op het OM te regelen.

Het dilemma dat immers inherent is aan toepassing van artikel 359a Sv is dat de sancties die de rechter op grond van dit artikel ter beschikking staan, gevolgen kunnen hebben voor de strafzaak. Een strengere toepassing van processuele sancties leidt in maatschappelijk opzicht niet tot een bevredigende uitkomst: ook minder ernstige onrechtmatigheden in het optreden van politie of openbaar ministerie zouden dan vaker ertoe leiden dat een verdachte van een ernstig strafbaar feit vrijuit gaat. Tegelijkertijd is het van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Waar het om gaat is dat door de rechter vastgestelde vormverzuimen in ieder geval een gevolg krijgen binnen het openbaar ministerie en de politie, en dat bij ernstige schendingen van strafprocessuele voorschriften daarop toegesneden sancties volgen in de concrete strafzaak. Het is vervolgens van belang dat de organisaties leren van de gemaakte fout en er alles aan doen om die in de toekomst te voorkomen. Ik wijs in dit verband op de instelling van een reflectiekamer kwaliteitsontwikkeling bij het openbaar ministerie (zie verder het antwoord op vraag 9) en het benutten van de mogelijkheden voor adequate opvolging van geconstateerde vormverzuimen binnen de politieorganisatie (zie M. Goos, Vormverzuimen bij de politie, Strafblad maart 2019, p. 5-10).

Van belang is dat verschillende mechanismen tezamen zorgen voor structureel toezicht op de werkzaamheden van het openbaar ministerie en de politie in het kader van de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Op 19 december jl. heb ik uw Kamer tijdens het AO over het Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) een brief toegezegd waarin ik onder andere zal ingaan op het toezicht op het OM. Ik zal deze brief voor het Krokusreces aan uw Kamer doen toekomen.

Vraag 4

Wat heeft u gedaan met het rapport 'Toezicht op strafvorderlijk overheidsoptreden' van het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC)? 2)

Antwoord op vraag 4

Zoals ik heb vermeld in mijn brief van 2 maart 2018 (Kamerstukken II 2017/18, 29279, nr. 414) worden de inzichten uit het WODC-onderzoek betrokken bij de modernisering van het Wetboek van Strafvordering.

Vraag 5

Wat is de essentie van de door u voorgestelde wijziging van artikel 359a Sv bij de herziening van het Wetboek van Strafvordering? Ziet u aanleiding deze wijziging te bespoedigen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer dient u het wetsvoorstel in bij de Tweede Kamer?

Antwoord op vraag 5

In het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering wordt voorgesteld om de bestaande en in artikel 359a Sv opgenomen processuele sancties ieder van een normatief kader te voorzien: wet en toelichting verduidelijken wanneer toepassing aan de orde is. In aanvulling op de bestaande processuele sancties wordt voorgesteld om schadevergoeding in te voeren als sanctie op overschrijding van de redelijke termijn. Ook wordt voorgesteld de reikwijdte van processuele sancties uit te breiden tot verzuimen die buiten het kader van de opsporing hebben plaatsgevonden. De voorgestelde wijzigingen hebben daarmee een duidelijke toegevoegde waarde, mede in het licht van de overige vernieuwingen die met de modernisering van het Wetboek van Strafvordering worden doorgevoerd. Juist vanwege deze samenhang ligt een loskoppeling van de nieuwe wettelijke regeling van de processuele sancties, in de zin dat zij al vooruitlopend op de inwerkingtreding het nieuwe wetboek wordt ingevoerd, niet in de rede.

Voor de stand van zaken en het tijdpad van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering verwijs ik naar de vijfde voortgangsrapportage (Kamerstukken II 2018/19, 29 279, nr. 501). In de komende zesde voortgangsrapportage zal ik samen met de Minister voor Rechtsbescherming ingaan op de laatste stand van zaken van het project.

Vraag 6

Hoe is het disciplinaire toezicht op het handelen van leden van het OM nu vormgegeven? Ziet u een noodzaak tot verbetering? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 6

Op 19 december jl. heb ik uw Kamer tijdens het AO over het Rapport van de Onderzoekscommissie Openbaar Ministerie (commissie-Fokkens) een brief toegezegd waarin ik onder andere zal ingaan op het toezicht op het OM. Over het disciplinaire toezicht kan ik u vooruitlopend daarop alvast het volgende berichten. Bij het OM werken Rechterlijke Ambtenaren en Rijksambtenaren (als wij de Rijksrecherche buiten beschouwing laten). Het toezicht op de ambtenaren wordt uitgeoefend door de hoofden van de OM-onderdelen en het toezicht op die hoofden door het College van Procureurs-generaal. Er is op centraal niveau een Bureau Integriteit OM (BIOM). Gevallen van vermoedelijk plichtsverzuim of integriteitsschending moeten door de bevoegde leidinggevende worden gemeld bij het BIOM, dat zo nodig een onderzoek kan instellen. De bevoegde leidinggevende kan vervolgens een disciplinaire sanctie opleggen - variërend van strafontslag tot een berisping - op grond van artikel 34a en volgende van het BRRA als het Rechterlijke Ambtenaren betreft en op grond van de cao voor Rijksambtenaren als het Rijksambtenaren betreft (sinds 1 januari 2020).

Vraag 7

Hoe kijkt u aan tegen de introductie van een soort tuchtrecht voor leden van het OM?

Antwoord op vraag 7

Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 3 en 6 heb vermeld, heb ik uw Kamer een brief toegezegd waarin ik zal ingaan op het toezicht op het OM. In die brief zal ik ook op dit punt ingaan.

Vraag 8

Hoeveel klachten zijn er in de jaren 2010 tot en met 2019 ingediend bij de Nationale ombudsman tegen (leden van) het OM? Welke trend ziet u in deze klachten?

Antwoord op vraag 8

Klachten over individuele leden van het OM kunnen niet worden ingediend bij de Nationale ombudsman. Voor klachten over individuele leden staat voor de burger de gang open naar de hoofdofficier van het parket waar het betreffende lid werkzaam is.

Hieronder vindt u de cijfers van de Nationale ombudsman ten aanzien van de ontvangen klachten over het OM:

2010: 214

2011: 216

2012: 231

2013: 528

2014: 559

2015: 440

2016: 354

2017: 301

2018: 251

Van het jaar 2019 zijn nog geen cijfers bekend. Te zien is dat er in 2013 ten opzichte van 2012 er een forse stijging is in het aantal klachten. Dit komt doordat vanaf 2013 mondeling ingediende klachten ook zijn gaan meetellen in de cijfers van de Nationale ombudsman. Te zien is tevens dat vanaf 2014 een dalende lijn is waar te nemen in het aantal klachten.

Vraag 9

Wat is precies de 'OM reflectiekamer kwaliteitsontwikkeling'? Wanneer gaat deze kamer van start of is deze van start gegaan? Wie hebben zitting in deze reflectiekamer?

Antwoord op vraag 9

Het College van procureurs-generaal heeft besloten een OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling in te stellen. Deze ‘kamer’ kijkt naar vormverzuimen die tijdens rechtszaken door de rechter zijn geconstateerd en of en hoe het OM hier lering uit kan trekken. Omdat de juridische normering van het strafvorderlijk overheidsoptreden binnen het strafproces door de strafrechter van karakter is veranderd, is het OM enige tijd geleden gaan nadenken over andere manieren waarop aanvullend gereflecteerd kan worden op vormverzuimen. Hoe bijvoorbeeld geleerd kan worden van vormverzuimen die door de rechter zijn geconstateerd. Deze zomer besloot het College tot de oprichting van een OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling, die zal bestaan uit oud-rechters, advocaten, politiefunctionarissen, wetenschappers en officieren van justitie. De voorzitter is een oud-rechter, voormalig vicepresident van de rechtbank Den Haag. De OM-Reflectiekamer Kwaliteitsontwikkeling zal niet in individuele zaken, als daarin iets niet goed is gegaan, gaan zoeken naar individuele zondebokken. Het is de bedoeling om te onderzoeken of bepaalde vormverzuimen moeten leiden tot aanpassing van de werkwijze van het OM. Uitgangspunt is te kijken welke lessen getrokken kunnen worden uit vormverzuimen wanneer die niet op het niveau van de individuele strafzaak, maar op een meer overkoepelend niveau worden geanalyseerd. De bevindingen van de OM-Reflectiekamer zullen leiden tot adviezen aan het College op het terrein van onder andere beleid en opleidingsaanbod. Omdat het vooral gaat om het leren van vormfouten, zal de SSR, het opleidingsinstituut van de rechterlijke macht, nauw worden betrokken bij de werkzaamheden van de OM-Reflectiekamer.

De OM-reflectiekamer is op 29 oktober jl. officieel ingesteld en zal in 2020 starten met haar werkzaamheden. De leden van de OM-Reflectiekamer zullen in januari 2020 voor het eerst bij elkaar komen voor een startbijeenkomst.[1]

Vraag 10

Welke rol ziet u voor de procureur-generaal bij de Hoge Raad ten aanzien van toezicht op handelen van (leden van) het OM?

Antwoord op vraag 10

Op grond van artikel 122 Wet op de rechterlijke organisatie houdt de procureur-generaal bij de Hoge Raad toezicht op het functioneren van het OM. De procureur-generaal heeft hier de afgelopen jaren invulling aan gegeven door het uitvoeren van thematische analyses waarover rapporten zijn uitgebracht.[2] Ik zal hierop nader ingaan in de door mij toegezegde brief over de toezicht op het OM.

1) bnnvara.nl/zembla, 7 november 2019, https://www.bnnvara.nl/zembla/artikelen/officieren-van-justitie-in-defout

2) https://www.wodc.nl/onderzoeksdatabase/2686-toezicht-en-controle.aspx



[2] Zie de rapporten over de OM-strafbeschikking 'Beschikt en gewogen' (2014), 'Wordt vervolgd: beschikt en gewogen' (2017) en 'Wordt vervolgd: beproefd verzet' (2019). Ook over deed de procureur-generaal bij de Hoge Raad onderzoek naar de uitvoering van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden door het Openbaar Ministerie (2018). Momenteel voert de procureur-generaal onderzoek uit naar de toepassing van onderzoek in geautomatiseerd werk.

Indiener(s)