Het opleggen van strafbeschikkingen

2019Z06001

Vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de minister van Justitie en Veiligheid over het opleggen van strafbeschikkingen (ingezonden 27 maart 2019)

1

Herinnert u zich uw antwoorden van 12 maart 2019 op schriftelijke vragen over de praktijk van het opleggen van een strafbeschikking door het openbaar ministerie (OM)? 1)

2

Is het juist dat de centrale verwerking openbaar ministerie (CVOM), als gevolg van de Wet van 19 juni 2014, Stb. 225, pas op 1 januari 2015 deel is gaan uit maken van het OM?

3

Deelt u de conclusie uit het rapport ‘Beschikt en gewogen’, dat de CVOM voor de onder vraag 2 bedoelde wetswijziging wettelijk gezien geen deel uitmaakte van het OM? 2) Zo nee, kunt u dan de wettelijke grondslag noemen waaruit blijkt dat de CVOM wettelijke gezien wel een onderdeel was van het OM ten tijde van de publicatie van voornoemd rapport?

4

Is de conclusie juist dat de bij de CVOM aangestelde parketsecretarissen en administratief juridisch medewerkers (AJM’ers) vóór de bij vraag 2 bedoelde wetswijziging niet konden worden aangemerkt als andere ambtenaren in de zin van artikel 135, eerste lid, onderdeel b, Wet op de Rechterlijke Organisatie (Wet RO), omdat de CVOM toen geen deel uitmaakte van het OM? Zo nee, waarom niet en kunt u dan verwijzen naar de wettelijke grondslag waaruit blijkt dat de bij de CVOM aangestelde parketsecretarissen en administratief juridisch medewerkers (AJM’ers) toen wel aan te merken waren als andere ambtenaren in de zin van artikel 135, eerste lid, Wet RO?

5

Deelt u de conclusie uit het rapport ‘Beschikt en gewogen’ dat de officieren van justitie, werkzaam bij de CVOM, voor de bij vraag 2 bedoelde wetswijziging, van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie bij andere parketten waren op grond van artikel 136, vijfde lid, Wet RO? Zo nee, op basis van welke wettelijke grondslag hadden deze officieren toentertijd hun (relatieve) vervolgingsbevoegdheid?

6

Als vóór de wetswijziging zoals in vraag 2 bedoeld de bij de CVOM aangestelde parketsecretarissen en AJM’ers geen andere ambtenaar waren in de zin van artikel 135, eerste lid, onderdeel b, Wet RO en daarnaast de officieren van justitie werkzaam bij de CVOM van rechtswege plaatsvervangend officier van justitie zijn, klopt het dan dat er destijds geen wettelijke grondslag was voor een plaatsvervangend officier van justitie om zijn bevoegdheden te mandateren aan ambtenaren die niet bij het parket werkzaam waren? Zo nee, op basis van welke wettelijke regeling kon dit mandaat dan wel verleend worden?

7

Per wanneer is na de wetswijziging, zoals in vraag 2 bedoeld, artikel 9 van het Wetboek van Strafvordering aangepast, zodat ook officieren van het Parket CVOM belast kunnen worden met de vervolging van strafbare feiten?

8

Klopt het dat tot de wetswijziging, zoals in vraag 7 bedoeld, parketsecretarissen en AJM’ers werkzaam bij de CVOM op geen enkele manier wettelijk bevoegd konden zijn om strafbeschikkingen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?

9

Hoe rijmt u uw opmerking dat ook de procureur-generaal bij de Hoge Raad in zijn onderzoeken uit 2014 en 2017 geen aanwijzingen heeft gevonden voor onbevoegd genomen beslissingen met paragraaf 4.6 uit het rapport ‘Beschikt en Gewogen’ uit 2014, waarin onder meer wordt gesteld dat hoe men het ook wendt of keert, de bij de CVOM werkzame parketsecretarissen en AJM’ers de bevoegdheid missen om strafbeschikkingen uit te vaardigen? 3) Geeft deze passage u aanleiding uw antwoord van 12 maart 2019 te herzien? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?

10

Kunt u de passage dat 28.000 strafbeschikkingen die in 2013 door medewerkers van de CVOM onbevoegd zijn uitgevaardigd zoals genoemd in de stukken die door NRC Handelsblad zijn verkregen op basis van een WOB-verzoek nader toelichten? 4 en 5)

11

Kunt u toelichten waarom het ruim vier jaar heeft geduurd, de onder vraag 10 bedoelde passage is te vinden in een e-mail van 10 december 2014, voordat het gesignaleerde probleem is aangepakt via een wetswijziging?

12

Is de in de betreffende e-mail gedane suggestie dat de medewerkers van het CVOM onbezoldigd medewerkers te maken van andere parketten overgenomen? Zo ja, hoe en op welke wijze? Hoe waardeert u deze suggestie? Zo nee, wat heeft u doen besluiten deze suggestie niet over te nemen?

13

Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden?

14

Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?

15

Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg over de OM-afdoening op 10 april aanstaande?



1) Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018-2019, nr. 1851.

2) https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Hoge-Raad-der-Nederlanden/Documents/Rapport%20Beschikt%20en%20Gewogen.pdf , p. 49.

3) https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Hoge-Raad-der-Nederlanden/Documents/Rapport%20Beschikt%20en%20Gewogen.pdf

4) https://www.nrc.nl/nieuws/2019/03/13/brief-aan-tweede-kamer-opstelten-verhullend-over-strafbeschikking-a3953022

5) Kamerstuk 29279, nr. 480.

Indiener(s)