Antwoord op vragen van de leden Paternotte en Peters over het eindvonnis in zaaknummer UTR 18/3505

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden Paternotte (D66) en Peters (CDA) over het eindvonnis in zaaknummer UTR 18/3505.

de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid,

W. Koolmees


2019Z17083

Vraag 1

Bent u bekend met het eindvonnis van de rechtbank Midden-Nederland in de zaak UTR 18/3505 waarin een Turkse vluchtelinge bezwaar maakte tegen het niet verstrekt krijgen van eenzelfde lening die openstaat voor andere vluchtelingen?

Ja.

Vraag 2

Bent u het eens met de stelling dat het wenselijk is dat nieuwkomers uit Turkije zo snel mogelijk deelnemen aan de maatschappij en de Nederlandse taal leren? Zo nee, waarom niet?

Ja, ik ben het eens met deze stelling.

Vraag 3

Hoe beoordeelt u het vernietigen van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak ECLI:NL:CRVB:2011:BR4959 ten aanzien van de toepasbaarheid van het associatierecht EU-Turkije op migranten met een vluchtelingenstatus?

Vraag 4

Deelt u de mening dat het wenselijk is om in aanloop naar de implementatie van de motie Paternotte/Heerma het inburgeringstraject en de bijbehorende DUO-lening open te stellen voor Turkse nieuwkomers met een vluchtelingenstatus? 1) Zo ja, bent u bereid naar aanleiding van deze uitspraak dat ook te gaan doen?

Vraag 5

Is er meer te melden over het onderzoek naar het op individueel niveau inburgeringsplichtig maken van Turkse asielmigranten, waarover u eerder heeft aangegeven hoopvol te zijn wat betreft de juridische mogelijkheden daartoe zoals geschetst in de motie Paternotte/Heerma?

Antwoord vragen 3, 4 & 5

Op basis van de huidige situatie kom ik nu tot de conclusie dat de inburgeringsplicht reeds vanaf 2011 had moeten gelden voor Turkse asielstatushouders. Verder verwijs ik naar mijn verzonden brief aan de Tweede Kamer inzake de inburgeringsplicht van Turkse asielstatushouders, die hierover gaat.

Indiener(s)