2019Z12436
Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën over de btw-plicht voor toezichthouders in het licht van een recente uitspraak van het Europees Hof (ingezonden 18 juni 2019)
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het arrest van het Europees Hof van Justitie van
13 juni 2019 over de btw- plicht voor toezichthouders? [1]
Antwoord op vraag 1
Ja.
Vraag 2
Heeft u kennisgenomen van de conclusie van het arrest die luidt:
"De artikelen 9 en 10 van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, moeten aldus worden uitgelegd dat een lid van de raad van commissarissen van een stichting, zoals verzoeker in het hoofdgeding – die wat de uitoefening van zijn werkzaamheden als lid van die raad betreft weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuursorgaan of de raad van commissarissen van die stichting, doch noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt, maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad, en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren –, niet zelfstandig een economische activiteit verricht"?
Antwoord op vraag 2
Ja.
Vraag 3
Kunt u aangeven welke toezichthouders in Nederland dus niet btw-plichtig
zijn en kunt u dit in een beleidsbesluit vastleggen?
Antwoord op vraag 3
De vaststelling van de belastingplicht voor de btw is afhankelijk van de
feiten en omstandigheden van het individuele geval. De beoordeling hiervan
is voorbehouden aan de inspecteur. Bij die beoordeling zal de inspecteur
rekening houden met het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18
(IO).Echter, het arrest biedt naar mijn mening onvoldoende duidelijkheid om
een algemene, voor iedere toezichthouder geldende, beleidslijn in een
beleidsbesluit vast te leggen.
Voor de volledigheid vermeld ik dat de Hoge Raad binnenkort arrest wijst in een zaak over de btw-belastbaarheid van vacatiegelden. [2] Na het wijzen van dit arrest zal ik opnieuw bezien of het mogelijk is om de btw-plicht van toezichthouders te verduidelijken in een beleidsbesluit.
Vraag 4
Kunt u aangeven wat er gebeurt met een 'Verklaring omtrent de hoedanigheid
van belastingplichtige', waarin de Belastingdienst in het verleden
aangegeven heeft dat iemand btw-plichtige is en dat volgens EU- recht toch
niet blijkt te zijn? Wordt die met terugwerkende kracht ingetrokken of
hersteld?
Antwoord op vraag 4
Aan de 'Verklaring omtrent de hoedanigheid van belastingplichtige' ligt een
beoordeling van feiten en omstandigheden ten grondslag op het moment van
afgifte. Deze beoordeling maakt de inspecteur op grond van het op dat
moment geldende toetsingskader. De verklaringen vervallen wanneer niet meer
wordt voldaan aan de voorwaarden van dat kader; hetzij doordat het
feitencomplex verandert, hetzij doordat dit toetsingskader zelf verandert.
De verklaringen worden niet met terugwerkende kracht ingetrokken of
anderszins aangepast.
Vraag 5
Klopt het dat het arrest de facto terugwerkende kracht heeft omdat het een
uitleg van EU-recht geeft die ook voor de uitspraak van toepassing was?
Antwoord op vraag 5
Als de werking van een arrest niet door het Hof van Justitie zelf wordt
beperkt in de tijd, heeft het arrest een werking ex tunc [3]. Dit betekent dat de
uitleg van het Hof van Justitie terugwerkt tot het moment waarop de in het
arrest beoordeelde artikel van de btw-richtlijn in werking is getreden. De
terugwerkende kracht geldt echter niet voor onherroepelijk vaststaande
beschikkingen, zoals teruggaafbeschikkingen of (naheffings-)aanslagen
omzetbelasting.
Vraag 6
Wat moeten mensen doen die sinds 2012 btw in rekening gebracht hebben en nu
niet btw-plichtig blijken te zijn onder Europees recht?
Antwoord op vraag 6
Toezichthouders die twijfelen of zij na het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr.
C-420/18 (IO) nog belastingplichtig zijn voor de btw, kunnen deze vraag
voorleggen aan hun btw-inspecteur. Voor de voldoening op aangifte van btw
over tijdvakken die in het verleden liggen geldt het volgende. Als de
toezichthouder niet tijdig bezwaar maakt of heeft gemaakt tegen de
voldoening van btw op aangifte, staan deze tijdvakken onherroepelijk vast
en bestaat naar aanleiding van het arrest HvJ EU 13 juni 2019, nr. C-420/18
(IO) geen recht op ambtshalve teruggaaf van btw. Dit volgt uit de punten 8
en 12 tot en met 14 van paragraaf 23 van het besluit van 9 mei 2017 nr.
2017-1209 (Besluit Fiscaal Bestuursrecht).
Vraag 7
Kunt u aangeven op welke gronden Nederland in 2012 besloten heeft dat het
juist uit EU-recht volgde dat er wel een btw-plicht voor toezichthouders
was? Kunt u de juridische adviezen en correspondentie met de commissie aan
de Kamer doen toekomen?
Antwoord op vraag 7
Commissarissen die niet meer dan vier commissariaten vervulden werden tot 1
januari 2013 niet aangemerkt als btw-ondernemer op grond van een
goedkeurend besluit.[4] De
Europese Commissie was van mening dat Nederland de BTW-richtlijn hiermee
niet correct toepaste en startte een formele inbreukprocedure, waarbij de
Europese Commissie een ingebrekestelling stuurde, gevolgd door een met
redenen omkleed advies. Hierin werd Nederland verzocht om de goedkeuring in
te trekken. De Europese Commissie was namelijk van oordeel dat niet slechts
op grond van een aantal commissariaten kon worden bepaald of een
commissaris voor btw-doeleinden als belastingplichtige moest worden
aangemerkt. Dat diende volgens de Europese Commissie per geval te worden
bepaald, rekening houdende met alle relevante elementen. Ter voorkoming van
een inbreukprocedure voor het Hof van Justitie EU heeft Nederland de
goedkeuring per 1 januari 2013 ingetrokken. Het btw-ondernemerschap van
commissarissen wordt sindsdien van geval tot geval beoordeeld.
Gevraagd naar de juridische adviezen en correspondentie met de Europese Commissie deel ik u mee dat ik nog onderzoek in hoeverre deze stukken mogen worden verstrekt nu het communicatie van/aan derden betreft. Als blijkt dat deze stukken kunnen worden gedeeld ontvangt uw Kamer die zo spoedig mogelijk van mij.
Vraag 8
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de reguliere termijn
beantwoorden?
Antwoord op vraag 8
Ja.
[1] ECLI:EU:C:2019:490 over de Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Artikelen 9 en 10 – Belastingplichtige – ‚Zelfstandig’ verrichte economische activiteit – Begrip – Werkzaamheden als lid van de raad van commissarissen van een stichting.
[2] Cassatie tegen uitspraak: Hof Amsterdam 29 mei 2018, nr. 17/00346, ECLI:NL:GHAMS:2018:1696.
[3] Zie bijvoorbeeld HvJ 27 maart 1980, 61/79, HvJ 13 januari 2004, C-453/00 en HvJ 6 oktober 2005, C-291/03.
[4] Besluit van 5 oktober 2006, nr. CPP2006/2138M.