Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van den Berg (CDA) over het bericht Moordenaar Romy (14) twee keer eerder verdachte: 'Haar dood kon voorkomen worden' (2018Z21918).
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
Hugo de Jonge
Antwoorden op Kamervragen van het Kamerlid Van den Berg (CDA) over het bericht Moordenaar Romy (14) twee keer eerder verdachte: 'Haar dood kon voorkomen worden' (2018Z21918)
1
Bent u bekend met het bericht: Moordenaar Romy (14) twee keer eerder
verdachte: 'Haar dood kon voorkomen worden'?
1.
Ja.
2
Bent u van mening dat de behandelaars de school hadden moeten inlichten? Zo
ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
2.
Het gaat hier om een vreselijke gebeurtenis. De beoordeling van de
afwegingen en keuzes vindt plaats vanuit de informatie die op dat moment
bekend was.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Justitie en
Veiligheid (IJenV) (hierna de inspecties) hebben – vanuit dat perspectief -
op basis van onderzoek geconcludeerd dat er geen sprake is geweest van
tekortkomingen in het uitvoeren van jeugdhulp. De inspecties zijn van
oordeel dat de professionele afwegingen die zijn gemaakt, conform de
geldende standaarden waren en navolgbaar. Dat geldt ook voor de keuze om
met de kennis die toen beschikbaar was geen informatie over te dragen naar
school. Patiënten/cliënten mogen er op vertrouwen dat hun arts of
behandelaar niet met anderen over hun behandeling praat. Deze heeft een
zwijgplicht, die niet doorbroken mag worden tenzij er sprake is van een
groot risico voor de cliënt of anderen. De inspectie heeft geconstateerd
dat het navolgbaar is dat de behandelaar destijds, dus niet met de kennis
achteraf, heeft beoordeeld dat daarvan geen sprake was.
3
Wat vindt u ervan dat de instantie zelf onderzoek doet en dat dit niet
gedaan is door een onafhankelijke instantie?
4
Vindt u dat onder bepaalde omstandigheden (zoals een sterfgeval van een
jong meisje) juist een onafhankelijke instantie zo'n onderzoek moet
uitvoeren? Waarom wel of waarom niet?
3 en 4.
Zowel de instelling als de inspecties hebben onderzoek gedaan. Ik ben het eens met het standpunt van de inspecties dat organisaties het meest van gebeurtenissen leren wanneer zij een gebeurtenis zelf onderzoeken. De inspecties omschrijven in hun handvatten aan welke criteria een onderzoek moet voldoen, zoals de eis dat leden van de onderzoekscommissie niet betrokken waren bij de calamiteit. In het onderzoek kunnen basisoorzaken worden blootgelegd waarvan geleerd kan worden. De meeste gemelde calamiteiten laten de inspecties de meldende organisaties zelf onderzoeken. Dit gebeurt door een onderzoekscommissie. De inspecties beoordelen vervolgens de rapportage.
Dat de inspecties zelf een onderzoekscommissie vormen en een onderzoek naar een calamiteit uitvoeren, komt minder vaak voor. In ieder geval gebeurt dat wanneer een jeugdige, die gedwongen in een gesloten setting is opgenomen, daar overlijdt. Ook komt het voor dat de inspecties onvoldoende vertrouwen hebben dat de betrokken organisatie het onderzoek zelf goed kan (laten) uitvoeren. Dat was hier niet aan de orde.
In de loop van de tijd waren meerdere jeugdhulpverleners betrokken. De inspecties hebben na de melding alle betrokken instellingen om reconstructies van de hulp gevraagd en hen een aantal vragen voorgelegd. Deze gingen ook over de onderlinge samenwerking en afstemming. Een van de instellingen had uit eigen beweging, al direct nadat bekend was wat er was gebeurd, onderzoek gedaan naar hun handelswijze. Daarna hebben de inspecties die instelling bezocht, het interne onderzoek beoordeeld en op onderdelen geverifieerd. Zoals hierboven is aangegeven, hebben de inspecties geoordeeld dat de professionele afwegingen die zijn gemaakt conform de geldende standaarden waren en navolgbaar. Ook is de inspecties gebleken dat de betrokken zorgaanbieders de overdracht van zorgverlening zorgvuldig hebben gedaan en de ouders steeds zijn betrokken bij de behandeling en de besluitvorming.
1) Rtlnieuws.nl, 30 oktober 2018