2082
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Minister van Financiën over het feit dat
een markt voor topbestuurders fictie is (ingezonden 18 april 2018).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) (ontvangen 15 mei 2018).
Vraag 1
Was u verrast door het promotieonderzoek van Manuel Lokin, die vrijdag
13 april promoveerde de Erasmus Universiteit Rotterdam, waaruit blijkt dat
prestatiebeloning zijn belofte niet waarmaakt?1 Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 1
De Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen (Wbfo), waar het
bonusplafond onderdeel van is, wordt momenteel geëvalueerd. Onderdeel
van de evaluatie is onderzoek naar het effect van het bonusplafond op de
prestaties van de medewerkers van de financiële ondernemingen. Daarbij
wordt gebruik gemaakt van, onder meer, extern wetenschappelijk onderzoek
en de resultaten van interviews. De heer Lokin is ook geïnterviewd in het
kader van de evaluatie. De uitkomsten van de evaluatie worden voor de
zomer naar beide Kamers gestuurd.
De conclusie dat de prestatiebeloning haar belofte niet waarmaakt, sluit aan
bij de memorie van toelichting bij de Wbfo [1]
, waarin is opgenomen dat
variabel belonen sturend kan werken waardoor het risico ontstaat dat andere
belangen, die los staan van het doel waar de beloning aan gekoppeld is, uit
het oog verloren worden. Dit kan een streven naar kortetermijnresultaten als
gevolg hebben.
Vraag 2, 3 en 4
Erkent u dat de wens van bestuurders om zich te vergelijken met andere
topbestuurders om hun beloning vast te stellen onterecht is, omdat er geen
markt voor topbestuurders bestaat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deelt u het standpunt dat het zorgelijk is dat in de code van de Nederlandse
Vereniging van Banken, maar ook – in het verleden weliswaar – vanuit het
Ministerie van Financiën, de suggestie wordt gewekt dat een vergelijking van
beloning met andere topbestuurders een goede manier is om de hoogte van
de beloning vast te stellen?3 4 Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor
zorgen dat deze wijze van vaststelling van beloningen niet meer gehanteerd
wordt?
Bent u het eens met de promovendus die commissarissen oproept «te
stoppen met het geloof in de onzichtbare hand» en ervoor pleit dat commissarissen
het beloningsbeleid afstemmen op de interne beloningsverhoudingen
binnen een bedrijf of bank? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 2, 3, 4
Ik begrijp dat het de praktijk is dat bij het belonen van bestuurders in de
financiële sector wordt gekeken naar de beloning van bestuurders bij andere
bedrijven, als één van de factoren die gebruikt wordt om de beloning vast te
stellen. Voor beursgenoteerde ondernemingen, waaronder ook sommige
financiële ondernemingen vallen, bepaalt de Nederlandse corporate
governance code dat bij het vaststellen van het beloningsbeleid voor
bestuurders rekening wordt gehouden met de interne beloningsverhoudingen.
Op grond van de richtlijn bevordering aandeelhoudersbetrokkenheid zal
dit ook wettelijk worden verplicht voor beursvennootschappen (het voorontwerp
implementatiewetsvoorstel is recent geconsulteerd). [2] Ik juich het toe als
bestuurders, commissarissen en aandeelhouders in de financiële sector
kennis nemen van de nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het staat hen vrij
om, binnen de geldende wet- en regelgeving, het beloningsbeleid voor
bestuurders naar eigen inzicht vorm te geven, met dien verstande dat ze zelf
verantwoordelijkheid dienen te nemen voor het creëren van maatschappelijk
draagvlak.
Vraag 5
Erkent u dat juist bij het beoogde «Rijnlandse model» geen plaats meer is
voor het «economisch denken en beloningsconsultants»? Kunt u uw
antwoord toelichten?
Antwoord 5
Het Rijnlandse model kenmerkt zich doordat niet enkel de belangen van de
aandeelhouders, maar de belangen van alle stakeholders, waaronder
schuldeisers en werknemers, worden meegewogen. Dit betekent niet dat
economische overwegingen in dit model geen rol mogen spelen bij het
bepalen van de hoogte van bestuurdersbeloningen. Ondernemingen zijn
economische eenheden, het Rijnlandse model beoogt daar niet aan af te
doen. De onderneming is ervoor verantwoordelijk dat aan de voor haar
geldende vereisten op basis van de wet of zelfregulering, zoals de Corporate
Governance Code, wordt voldaan. Het staat ondernemingen vrij om zich
hierbij te laten bijstaan.
Vraag 6 en 7
Zult u bij de uitvoering van de motie-Ronnes c.s. (Kamerstuk 32 012, nr. 176)
het promotieonderzoek van de heer Lokin betrekken en pleiten voor het
schrappen van (internationale) vergelijking ten behoeve van het beloningsbeleid?6
Zo ja, hoe houdt u de Kamer op de hoogte van de uitkomsten? Zo nee,
waarom niet?
Bent u voorts bereid om met commissarissen en aandeelhouders het gesprek
aan te gaan dat prestatiebeloning leidt tot korte termijn-prikkels die niet in het
voordeel zijn van een bedrijf of een bank en van onze economie? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat vormgeven?
Antwoord 6 en 7
Mede ter uitvoering van de motie Ronnes ga ik in gesprek met de sector om
tot een aanscherping te komen van de definitie van het maatschappelijk
draagvlak en de maatschappelijke context voor het beloningsbeleid in de
Code Banken en de Gedragscode Verzekeraars. In deze gesprekken zal ik
wijzen op de bevindingen uit het proefschrift van de heer Lokin. Ik zal de Kamer schriftelijk informeren over de uitvoering van de motie.