Antwoord op vragen van het lid Van Dam over het artikel 'CDA wil wijkagent inkopen'

Antwoorden Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de minister van Justitie en Veiligheid over het artikel ‘CDA wil wijkagent inkopen’ (ingezonden 10 januari 2018, 2018Z00119).



Vraag 1: Kent u het artikel ‘CDA wil wijkagent inkopen’? 1)
Ja.

Vraag 2: Deelt u de mening dat dit voorstel kan bijdragen aan het versterken van de band tussen de nationaal georganiseerde politie en de lokale gemeenten en gemeentebesturen?

Vraag 3: Deelt u de mening dat – gelet op hetgeen bij de start van de vorming van een nationaal politiekorps werd beoogd – het qua politiestelsel en qua informatiedeling aanzienlijke voordelen heeft als gemeenten niet (alleen) investeren in meer BOA/toezichthouders-capaciteit, maar juist bijdragen aan het uitbouwen van de politiecapaciteit in hun gemeente?

Vraag 4: Deelt u de mening dat met dit voorstel de mogelijkheid ontstaat gemeenten die substantieel meer en grotere evenementen organiseren te vragen (in wederkerigheid) een bijdrage aan de politiesterkte in hun gemeente te leveren?


Antwoord op de vragen 2, 3 en 4:
De bereidheid van gemeenten meer te willen investeren in veiligheid en in het versterken van de band tussen de politie en gemeenten juich ik toe. Ook heb ik er begrip voor als een gemeente meer politie wil. Dat wil dit kabinet ook. In het Regeerakkoord is daarom 267 miljoen euro structureel vrijgemaakt voor de politie. Dat geld zal onder meer besteed worden aan meer agenten in de wijk en meer en hoger opgeleide rechercheurs.
Het inkopen door gemeenten van bestaande of aanvullende politiesterkte, al dan niet in de vorm van wijkagenten, verhoudt zich echter niet met het uitgangspunt van het politiebestel dat de Staten-Generaal – via de begrotingswet van mijn ministerie – besluit over de omvang van de financiering van voldoende en voldoende geëquipeerde politie. Tevens ontstaat door de aanvullende financiering invloed op de inzet van de politie buiten de sturing door het gezag (burgemeester én officier van justitie). Zo zal een gemeente willen dat de extra politiesterkte alleen voor hun eigen gemeente zal werken. Dat past niet in het politiebestel waarin het gezag gaat over de inzet van de politie en de politie in beginsel overal inzetbaar is. Hoewel het technisch mogelijk is dat gemeenten extra politiesterkte inkopen voor hun gemeenten, acht ik dat dan ook niet wenselijk.

Vraag 5: Kent u voorbeelden van andere landen waar – binnen de structuur van een nationaal politiekorps – door lokale gemeentebesturen ten behoeve van het politiewerk in de eigen gemeente extra politiesterkte wordt gefinancierd?
Nee, voorbeelden van landen waar – binnen de structuur van een nationaal politiekorps – door lokale gemeentebesturen extra politiesterkte wordt gefinancierd ten behoeve van het politiewerk in de eigen gemeente zijn mij niet bekend.

Vraag 6: Deelt u de opinie van wethouder Karsten Klein, dat er van enig verschil in politiesterkte (aantal politiemensen per 1000 inwoners) tussen gemeenten sprake mag zijn?
Ja, in de praktijk is dat ook zo. De verdeling van de politiesterkte geschiedt immers niet op basis van het inwonertal. De voor een regionale eenheid beschikbare sterkte over de onderdelen van die eenheid geschiedt door de betrokken burgemeesters en de hoofdofficier van justitie. Indien een burgemeester van mening is dat hij structureel meer sterkte nodig heeft, zal hij daarover met hen in overleg moeten gaan.

Vraag 7: Bent u bereid dit voorstel te betrekken bij uw beleidsreactie op de evaluatie van de Politiewet 2012 c.q. het rapport van de commissie Kuiken? 2)
Met bovenstaande antwoorden ben ik ingegaan op het voorstel. Ik acht het daarom niet van toegevoegde waarde om hierop terug te komen in de beleidsreactie op het eindrapport van de commissie Evaluatie Politiewet 2012.


1) AD/Haagsche Courant van zaterdag 6 januari 2018
2) Kamerstuk 29 628, nr. 743.

Indiener(s)