2017Z18974
Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de
minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het oppotten van geld
door schoolbesturen (ingezonden d.d. 28 december 2017).
1
Bent u bekend met het artikel “Schoolbesturen: stop met geld oppotten”.1
Ja.
2
Herkent u het signaal dat sommige schoolbesturen structureel te voorzichtig
begroten en dus geld oppotten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit signaal herken ik niet. De vermogenspositie van de besturen in het
primair en voortgezet onderwijs is in de afgelopen jaren toegenomen. Tegelijk
constateert de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) in de Financiële
Staat van het Onderwijs 2016 dat individuele schoolbesturen niet jaar in jaar uit
geld overhouden, maar dat de rentabiliteit van besturen met een hoge rentabiliteit
na verloop van tijd vermindert. Besturen met ruimere marges investeren meer,
terwijl besturen die financieel zwakker staan juist een behoudend begrotingsbeleid
voeren om hun financiële positie te versterken.
Daarbij merk ik op dat voorzichtig begroten en geld oppotten twee verschillende
zaken zijn. In de beleidsreactie op de Financiële Staat van het Onderwijs 2016 is
benadrukt dat geld voor onderwijs daadwerkelijk ten gunste moet komen van het
onderwijs en dat sparen geen doel op zich is.2
Ik keur het af als schoolbesturen
zonder enige reden jaar in jaar uit geld oppotten. Gelukkig constateert de
inspectie dus dat daarvan geen sprake is.
3
Waardoor komt het dat schoolbesturen zo voorzichtig begroten? Heeft dit te
maken met onvoorspelbaar overheidsbeleid, gebrek aan financiële kennis, of zijn
er andere mogelijke oorzaken?
Uit gesprekken die ik met de PO-Raad en de VO-raad over dit thema heb gevoerd
blijkt dat het een combinatie van factoren kan betreffen. Schoolbesturen hebben
goede redenen om te sparen, bijvoorbeeld als zij willen investeren in nieuwe
lesmethoden, ICT-innovaties of onderhoud aan het schoolgebouw. Ook met het
oog op leerlingendaling hechten schoolbesturen aan een financiële buffer. Daar
komt bij dat besturen in hun begrotingsproces niet altijd rekening houden met de
loon- en prijsbijstelling in de bekostiging. Besturen ontvangen dan gedurende het
jaar middelen die niet waren begroot en ook niet meer in dat jaar kunnen worden
besteed. Hierdoor kunnen de reserves toenemen. Ook kan het voorkomen dat het
interne toezicht druk uitoefent bij schoolbesturen om behoedzaam te begroten.
4
Waarom hanteert de inspectie andere waarden voor liquiditeit en solvabiliteit dan
werd geadviseerd door de commissie Don?3
In 2009, toen de commissie Don werd ingesteld, was nog weinig bekend over de
financiële positie van schoolbesturen. Inmiddels is daar veel meer over bekend.
De kengetallen van de inspectie zijn kritische ondergrenzen en zijn bedoeld om te
signaleren of schoolbesturen door het ijs dreigen te zakken. De waarden uit het
advies van de commissie Don bevatten ook ondergrenzen, maar hadden primair
betrekking op het signaleren van grote vermogensgroei bij besturen. De inspectie
houdt in het financieel toezicht rekening met de omvang van het bestuur. Kleinere
besturen hebben een relatief grotere buffer nodig dan grotere besturen, omdat
kleine besturen een financiële tegenvaller minder makkelijk kunnen opvangen.
Voor bijvoorbeeld de liquiditeit stelde de commissie Don een ondergrens voor van
0,5. De inspectie geeft aan dat dit voor grote besturen een geschikte maatstaf is.
In het primair en voortgezet onderwijs komen met name kleinere besturen voor. In
deze sectoren hanteert de inspectie daarom een signaleringswaarde van 0,75.
5
Hoe verklaart u dat de gemiddelde liquiditeit en solvabiliteit in het primair
onderwijs hoger zijn dan in andere onderwijssectoren?
In het primair onderwijs is er in het algemeen sprake van kleinere besturen dan in
de andere sectoren. Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven houden
kleinere besturen relatief grotere marges aan om mogelijke risico’s op te vangen.
Dat verklaart de hoge gemiddelde liquiditeit in deze sector. Voor wat betreft de
solvabiliteit is vooral van belang of een bestuur langlopend vreemd vermogen op
de balans heeft staan, bijvoorbeeld om schoolgebouwen mee te financieren. In het
primair onderwijs heeft het overgrote deel van de besturen geen gebouwen op de
balans staan, omdat de gemeenten zorg dragen voor de huisvesting en de
financiering daarvan. Veel besturen in het primair onderwijs hebben daarom
vrijwel geen langlopend vreemd vermogen. Daardoor is de gemiddelde
solvabiliteit hoog.
6
Wat is uw mening over het gegeven dat schoolbesturen ruim boven de waarden
voor liquiditeit en ondergrens van solvabiliteit zitten die door de commissie Don
en de inspectie zijn gesteld? Deelt u de mening dat onderwijsgeld zoveel mogelijk
moet worden ingezet voor het verzorgen van onderwijs en zo min mogelijk moet
worden opgepot? Zo nee, waarom niet?
De signaleringswaarden van de inspectie voor liquiditeit en solvabiliteit zijn geen
streefwaarden voor schoolbesturen, maar ondergrenzen in het financieel toezicht.
Wanneer schoolbesturen onder deze waarden komen, kunnen zij onder aangepast
financieel toezicht worden gesteld. Het is dus zeer zeker geen slecht signaal
wanneer schoolbesturen boven deze ondergrenzen zitten. Juist om de continuïteit
van het onderwijs te waarborgen is het verstandig als besturen een reserve achter
de hand houden om onverwachte financiële tegenvallers op te vangen.
Dat neemt niet weg dat ik de mening onderschrijf dat onderwijsgeld zoveel
mogelijk moet worden ingezet voor het verzorgen van onderwijs. Niet voor niets is
in de beleidsreactie op de Financiële Staat van het Onderwijs 2016 benadrukt dat
publieke middelen daadwerkelijk ten goede moeten komen aan het onderwijs. Het
is dan ook van belang dat schoolbesturen met grote reserves concrete plannen
hebben over de inzet ervan. Hierbij speelt de horizontale verantwoording een
belangrijke rol, waarbij besturen met de medezeggenschapsraad het gesprek
voeren over de hoogte van de aan te houden reserve en de doelen waarvoor
wordt gespaard. Daarbij houdt de inspectie toezicht op zowel de onderwijskwaliteit
als de financiën van een schoolbestuur. Wanneer een grote reserve gepaard gaat
met slechte onderwijskwaliteit is dat voor de inspectie reden om het gesprek met
het bestuur aan te gaan.
7
Bent u bereid om met de PO-Raad, vakbonden en ouders in gesprek te gaan met
als doel het onnodig oppotten van geld te voorkomen, zodat de middelen direct
beschikbaar komen voor het verzorgen van onderwijs?
Ik heb reeds met de PO-Raad en de VO-raad gesproken over de vraag of besturen
belemmeringen ervaren bij het inzetten van reserves. De algemene conclusie
hieruit is dat besturen geen specifieke belemmeringen ervaren, maar dat er wel
mogelijke verklaringen zijn voor de algehele vermogenstoename. Deze
verklaringen heb ik in het antwoord op vraag 3 toegelicht. Zoals in het antwoord
op vraag 6 aangegeven vind ik dat het aan de besturen zelf is om over dit thema
het gesprek te voeren met de lokale stakeholders, zoals raden van toezicht,
medezeggenschapsraden en ouders.
8
Bent u bereid om maatregelen te nemen waardoor schoolbesturen niet onnodig
geld oppotten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen zijn dit?
Nee, ik ben er geen voorstander van om vanuit het Rijk besturen te verplichten
hun reserves af te romen tot een bepaald niveau. Dit kan er namelijk toe leiden
dat besturen worden gedwongen ondoelmatige uitgaven te doen. Een dergelijke
algemene maatregel is daarbij ongericht, omdat iedere situatie anders is en
besturen goede redenen kunnen hebben om te sparen. Zoals in het antwoord op
vraag 6 aangegeven houdt de inspectie toezicht op zowel de onderwijskwaliteit als
de financiën van een schoolbestuur. Wanneer een grote reserve gepaard gaat met
slechte onderwijskwaliteit gaat de inspectie daarover met het bestuur in gesprek.
Daarnaast is, zoals aangegeven, de horizontale verantwoording op dit punt van
belang. Om de horizontale verantwoording te verbeteren lopen er trajecten voor
het professionaliseren van de medezeggenschapsraden. In lijn met het
Regeerakkoord werk ik daarnaast aan een wetsvoorstel om de
medezeggenschapsraden instemmingsrecht te geven op de hoofdlijnen van de
begroting, waardoor op scholen het goede gesprek kan worden gevoerd over het
besteden of aanhouden van reserves.
1
https://www.nrc.nl/nieuws/2017/12/19/schoolbesturen-stop-met-geld-oppotten-a1585495
2
Kamerstukken 2017-18, 34 775 VIII, nr. 58.
3
Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen, 2009.