2017Z16211
Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Minister voor
Volksgezondheid, Welzijn en Sport over mogelijk nog grotere fraude bij CASA
klinieken (ingezonden 24 november 2017).
Vraag 1
Is het u bekend dat de gezamenlijke abortusklinieken naast CASA hadden
verwacht dat zij in de maand september 2017 – toen de CASA Klinieken zo
goed als stil lagen – gezamenlijk ongeveer 1.250 abortussen extra zouden
uitvoeren, maar dat deze 1.250 vrouwen zich bij lange na niet bij hen hebben
gemeld?
Vraag 2
Bent u, gelet op de constatering in vraag 1, bereid te onderzoeken of er
mogelijk ook fraude door CASA Klinieken is gepleegd met het declareren van
abortussen die helemaal niet hebben plaatsgevonden?
Vraag 3
Kunt u – om te controleren of er mogelijk sprake was van extra fraude – de
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd in oprichting (IGJ i.o.) opdracht geven
om bij alle abortusklinieken op te vragen hoeveel abortussen zij in de
maanden augustus, september en november 2017 hebben uitgevoerd, en
deze aantallen te vergelijken met de door hen opgegeven aantallen in deze
maanden van 2016? Kunt u de Kamer inzicht geven in de resultaten hiervan?
Vraag 4
Klopt het dat er bij het antwoord op vraag 3 een opvallend groot verschil
zichtbaar wordt tussen september 2017 ten opzichte van september 2016,
zoals de abortusklinieken richting mij hebben aangegeven? Zo ja, hoe is dit
verschil volgens te verklaren?
Vraag 5
Indien er in september 2017 inderdaad minder abortussen zijn uitgevoerd dan
op basis van de door CASA opgegeven historische aantallen verwacht zou
worden, wat betekent dat dan voor het aantal abortussen dat in andere
maanden en jaren is uitgevoerd door CASA Klinieken?
Vraag 6
Klopt het dat er een groot verschil is in «no-show»-percentages tussen de
CASA Klinieken (volgens jaarverslag 2015 6,5%)1 en de overige abortusklinieken
(uit navraag: 25–30%)? Zo ja, hoe kan dat grote verschil in «no-show»
volgens u verklaard worden?
Vraag 7
Kunt u uw stelling uit de brief d.d. 9 november 2017 (Kamerstuk 34 775 XVI,
nr. 17) onderbouwen dat een snelle doorstart van CASA noodzakelijk is voor
de continuïteit van de hulpverlening? Geldt dit voor alle locaties voor CASA,
of kan er ook onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende locaties?
Vraag 8
Veranderen de antwoorden op de vragen uit deze vragenreeks uw inschatting
dat de doorstart nodig is voor de continuïteit?
Vraag 9
Ligt het faciliteren van een doorstart van CASA voor de hand in het licht van
de Wet marktordening gezondheidszorg, aangezien daarin geregeld wordt dat
de overheid alleen maar de continuïteit van zorg mag waarborgen wanneer
een zorgaanbieder failliet is gegaan en er na het faillissement geen vervangend
aanbod gevonden kan worden?
Vraag 10
Kunt u garanderen dat u geen vergunning afgeeft aan (de opvolger van)
CASA voordat de Kamer de antwoorden heeft ontvangen op de bovenstaande
vragen en in de gelegenheid is geweest hierop te reageren?