Hierbij ontvangt uw Kamer de antwoorden op vragen van de leden Beckerman en
Leijten (beiden SP) over de gaslobby (ingezonden 6 november 2017).
1
Kent u het rapport ‘The Great Gas Lock-In’ van Corporate Europe Observatory
(CEO), waaruit onder meer blijkt dat Shell met 18 medewerkers voor bijna 5
miljoen euro heeft gespendeerd aan een lobby voor gas en daarmee op de
gedeelde eerste plaats staat van gasproductiebedrijven in de Europese Unie?
Ja.
2
Vindt u het wenselijk dat Shell in de adviesraad van de Rotterdam School of
Management van de Erasmus Universiteit zit om zo studenten te beïnvloeden voor
een verdere gaswinning en voor een verdediging van de belangen van het bedrijf
in plaats van die van maatschappij en het milieu?
Het is de verantwoordelijkheid van de Erasmus Universiteit om de inhoud van het
onderwijs vast te stellen en om het curriculum te bepalen, uiteraard met de
betrokkenheid van docenten en studenten. Het meedenken door een bedrijf over
de inhoud van het onderwijs met het oog op de arbeidsmarkt kan positief zijn,
maar zo’n bedrijf mag geen beslissende invloed hebben in wat voor vorm dan ook.
Zie in dit verband ook de brief aan uw Kamer van 4 september 2017 met
antwoorden van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op schriftelijke
vragen van het lid Van Raan (PvdD) over banden tussen het onderwijs en de
fossiele brandstofindustrie (Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2608).
3
Op welke momenten heeft Shell toegang tot regeringsvertegenwoordigers? Is dat
op directe manieren (via een congres) of via incognito rapporten? Kunt u uw
antwoord toelichten?
In het algemeen geldt dat we als overheid benaderbaar willen zijn, voor burgers,
maatschappelijke organisaties en bedrijven. Het is voor ieder bedrijf mogelijk om
op bijeenkomsten regeringsvertegenwoordigers aan te spreken, om rapporten toe
te sturen aan de overheid en om op eigen initiatief een overleg aan te vragen.
Voor Shell zijn dit in principe dezelfde mogelijkheden en momenten als voor
andere bedrijven.
4
Bent u het eens met het milieubureau van de Verenigde Naties (UNEP) die in het
onderzoek ‘Emissions Gas Report’ duidelijk laat zien dat de toekomst niet ligt bij
aardgas, maar bij tal van andere mogelijkheden zoals windmolens en
zonnepanelen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het kabinet neemt haar verantwoordelijkheid voor het klimaatakkoord van Parijs.
De uitstoot van CO2 moet drastisch verminderen richting 2050. Om dit mogelijk te
maken moet onze energievoorziening de komende decennia dan ook ingrijpend
veranderen.
Het kabinet streeft er naar om de vraag naar aardgas op termijn aanzienlijk te
verminderen.
5
Wat vindt u van de tegenstelling dat de EU enerzijds milieubewust en een ‘groen
baken’ wil zijn en dat anderzijds een overcapaciteit aan pijpleidingen en LNGterminals
aan het ontstaan is?
De EU kent grote ambities ten aanzien van de verduurzaming van de
energievoorziening en de vergroening van de economie. Gedurende de transitie
blijven investeringen in de gasinfrastructuur in de middellange termijn nog nodig
voor de leveringszekerheid en voor de veiligheid van de infrastructuur. In de
toekomst zou deze infrastructuur (gedeeltelijk) ingezet kunnen worden voor
hernieuwbaar gas zoals biogas of waterstof.
6
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er niet verder wordt geïnvesteerd in meer
pijpleidingen en andere gasinfrastructuur, omdat is aangetoond dat de huidige
gasinfrastructuur meer dan voldoende is en de vraag naar aardgas al daalt? Kunt u
uw antwoord uitsplitsen op uw acties in Nederland en in de EU?
Netbeheerders baseren hun investeringen in uitbreiding van de gasinfrastructuur
op onderbouwde en concrete capaciteitsvragen van marktpartijen. Netbeheerders
maken dus zelf geen inschatting van de behoefte aan gas (of elektriciteit), dat
laten zij over aan partijen die gas (en elektriciteit) in- en verkopen. Netbeheerders
houden periodiek zogenaamde ‘open seasons’ of organiseren ander momenten
waarop partijen kunnen aangeven welke behoefte zij hebben aan additionele
capaciteit en dat zij daar ook voor willen betalen. Pas dan wordt capaciteit
bijgebouwd. Daarnaast zijn investeringen nodig voor onderhoud aan en
vervanging van bestaande infrastructuur. Onafhankelijke toezichthouders
beoordelen uiteindelijk deze investeringsbeslissingen.
Leveringszekerheid is een belangrijke factor in het bepalen van de benodigde
capaciteit voor het transport van gas. Het netwerk moet op de koudst mogelijke
dagen kunnen voorzien in de vraag naar gas. Dit betekent dat zelfs met de
verwachte daling van de vraag naar gas de benodigde capaciteit van het netwerk
niet evenredig en gelijktijdig zal krimpen.
Voor Nederland wordt de verwachte vraag naar gastransportcapaciteit vastgelegd
in het Netwerk Ontwikkelingsplan (NOP) dat periodiek wordt opgesteld door
Gasunie Transport Services (GTS, de beheerder van het landelijk gastransportnet).
Voor dit plan worden publieke consultaties gehouden; de reacties van
marktpartijen en andere stakeholders zijn in te zien op de website van GTS. Het
NOP is gebaseerd op scenario’s die uitgaan van het gehele energiesysteem (onder
meer de jaarlijkse Nationale Energieverkenning) en die overeenstemmen met de
Europese scenario’s van de EU. Ontwikkelingen in de energietransitie worden
nadrukkelijk meegenomen, zoals het aanpassen van de netten op groter aanbod
van zonne- en windenergie en het faciliteren van duurzame gassen zoals groen
gas en waterstof. Bij het plannen van de gasinfrastructuur moet ook rekening
worden gehouden met ontwikkelingen in de markt en infrastructuur van de
omliggende landen.
Op Europees niveau is de Europese koepelorganisatie van netbeheerders,
ENTSOG, verantwoordelijk voor het opstellen van het Ten Year Network
Development Plan. In dit plan wordt een overzicht gegeven van welke
infrastructurele projecten er staan gepland. Alle partijen kunnen via een publiek
consultatieproces reageren op dit plan.
7
Op welke manieren gaat u de lobby voor meer pijpleidingen en gasterminals
transparanter maken en aan banden leggen, zowel in Nederland als in de EU? Kunt
u uw antwoord toelichten?
Zoals bij vraag 6 aangegeven verlopen investeringsbeslissingen in het gasnetwerk
niet via lobbyen maar met publieke consultaties in een transparant proces voor de
planning van pijpleidingen en gasterminals waarbij de kosten uiteindelijk door
marktpartijen zelf gedragen worden. Onafhankelijke toezichthouders beoordelen
de investeringsbeslissingen van netbeheerders in pijpleidingen. Wat betreft LNGterminals
zijn het marktpartijen die op basis van commerciële overwegingen en
verwachtingen besluiten tot het zelf doen van investeringen. Daarnaast kunnen
activiteiten in Brussel ook verband houden met wettelijke verplichtingen, zoals de
samenwerking tussen Europese netbeheerders. Er is geen aanleiding om de
bestaande regels en voorschriften met betrekking tot lobbyen aan te passen.
8
Hoe gaat u ervoor zorgen dat maatschappelijke organisaties die strijden tegen
gaswinning dezelfde mogelijkheden krijgen als gaslobbyisten en dus ook toegang
krijgen tot Europese bestuurders en zelf voorstellen kunnen doen aan welke
projecten van gemeenschappelijk belang de Europese Commissie voorrang zou
moeten geven? Kunt u uw antwoord uitsplitsen op uw acties in Nederland en in de
EU?
Als het gaat om de Nederlandse overheidsvertegenwoordiging in Brussel, dan
hebben maatschappelijke organisaties dezelfde toegang als bedrijven en
brancheorganisaties uit de gassector. Het is aan al deze partijen zelf om te
bepalen hoe ze hun lobby richting, of overleg met, de Commissie of het Europees
Parlement regelen.
Verder geldt dat de Europese Commissie bij de periodieke vaststelling van de lijst
met investeringsprojecten in de Europese energie-infrastructuur, de zogenoemde
Projecten van Gemeenschappelijk Belang, ook maatschappelijke organisaties
consulteert.
9
Hoeveel ontmoetingen hebben de Eurocommissarissen en hun ambtenaren gehad
met lobbyisten van gasbedrijven, alsmede met vertegenwoordigers van
maatschappelijke organisaties? Welke maatregelen moet de Commissie volgens u
nemen om hierin evenwicht te bereiken?
U kunt de gegevens over de afspraken van de Eurocommissarissen inzien in het
EU Transparency Register. Het kabinet beschikt verder niet over eigen informatie
over de ontmoetingen tussen de Eurocommissarissen en hun ambtenaren met
lobbyisten van gasbedrijven en vertegenwoordigers van maatschappelijke
organisaties. Het staat zowel de bedrijven als maatschappelijke organisaties vrij
om afspraken te maken met de Eurocommissarissen en hun ambtenaren. Het is
aan de Eurocommissarissen en hun ambtenaren om transparant te zijn en om de
afweging te maken aan wie en hoe ze hun vergadertijd willen besteden.
10
Bent u het met het Internationaal Energie Agentschap eens dat methaanuitstoot
door gasbedrijven voorkomen moet worden en verminderd kan worden met
driekwart? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Nederlandse overheid erkent dat de uitstoot van methaan zoveel mogelijk
beperkt moet worden gezien de negatieve impact van dit gas op het klimaat.
Nederland heeft zich daarom gecommitteerd aan de Clean Air & Climate Coalition.
Dit is een initiatief uit 2012 van de Verenigde Naties, overheden, bedrijven en
ngo's om de uitstoot van broeikasgassen en vervuilers terug te dringen, onder
andere CO2, methaan en roet. Een van de initiatieven onder CACC is het Oil & Gas
Methane Partnership, een initiatief waaraan verschillende grote spelers uit de
fossiele industrie zich hebben verbonden met als doel het terugdringen van
methaanuitstoot. Tijdens de GLACIER-conferentie in Alaska op 31 augustus 2015
heeft Nederland een joint statement ondertekend waarin olie- en gasbedrijven
opgeroepen worden lid te worden. Inmiddels hebben verschillende bedrijven uit de
olie- en gassector de positieve stap gezet om zich aan te sluiten bij dit belangrijke
initiatief.
De methaanemissies van de Nederlandse E&P-sector (exploratie en productie
binnen de olie- en gassector) zijn laag in vergelijking met andere
aardgasproducerende landen. Daarnaast zijn in de olie- en gassector diverse
maatregelen genomen waardoor in de loop der jaren een aanzienlijke
emissiereductie van methaan is bereikt.
In het debat met uw Kamer op 14 november 2017 heeft de minister van
Economische Zaken en Klimaat naar aanleiding van vragen van het lid
Wassenberg (PvdD) toegezegd uw Kamer nader te informeren over de
meetmethodiek van methaanuitstoot in de olie- en gasindustrie in Nederland en
de mogelijke bronnen van methaanuitstoot, zoals onder andere oude reeds
afgesloten putten. De minister van Economische Zaken en Klimaat zal uw Kamer
hierover uiterlijk in het tweede kwartaal van 2018 informeren.