Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid op schriftelijke
vragen van het lid Kuiken (PvdA) over opgelegde straffen. (ingezonden
31 oktober 2017, nr. 2017Z14451)
Vraag 1
Kent u het bericht 'Groot verschil eis en straf criminele bendes'1) en het
onderzoek 'Geëiste en opgelegde straffen bij de strafrechtelijke
afhandeling van georganiseerde criminaliteit'?2)
Antwoord op vraag 1
Ja
Vraag 2
Deelt u de conclusie van de onderzoekers dat de verschillen tussen
geëiste en opgelegde straffen niet zozeer het gevolg zijn van
meningsverschillen over de ernst of strafwaardigheid tussen officieren
van justitie en rechters, maar terug te voeren zijn op ten eerste het feit
dat rechters een deel van ten laste gelegde feiten niet bewezen achten
en ten tweede het feit dat zaken zo lang duren dat de rechter een
kortere gevangenisstraf verkiest? Zo nee, waarom deelt u die conclusie
niet?
Antwoord op vraag 2
Ik heb geen gegevens of signalen dat de conclusie van de onderzoekers op dit
punt niet correct is. Rechters en officieren verschillen blijkens het onderzoek niet
van mening over de vraag of een schuldige van een bewezen gedraging straf zou
moeten krijgen. Dat valt ook af te leiden uit het zeer kleine aantal volledige
vrijspraken. Gezien het aantal partiële vrijspraken ten opzichte van de delicten die
ten laste worden gelegd, verschillen rechter en officier wel relatief vaak van
mening over de vraag of bewezen kan worden dat het delict is gepleegd en/of de
verdachte daaraan schuldig is. Dat is op zich niet verwonderlijk gezien de
complexheid van dergelijke zaken en de hoge mate van maatwerk die de
opsporing, vervolging en berechting daardoor vergt. Zie verder het antwoord op
vraag 4.
Vraag 3
Deelt u de mening dat de doorlooptijden van strafzaken zo kort als
mogelijk moeten zijn onder andere om te voorkomen dat rechters,
vanwege de lange duur van het proces, zich genoodzaakt voelen een
lagere straf op te leggen? Zo ja, waarom? Wat kunt u doen om de
doorlooptijden te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 3
Het is essentieel voor de geloofwaardigheid van de strafrechtketen dat
slachtoffers en daders snel en adequaat duidelijkheid krijgen over de uitkomst van
de strafzaak en de samenleving kan vertrouwen op de rechtvaardigheid en
voorspelbaarheid van de strafrechtspleging. Er lopen diverse trajecten binnen de
strafrechtketen die (mede) tot doel hebben om de doorlooptijden te verkorten.
Een aantal hiervan zijn toegelicht in de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw
Kamer d.d. 16 december 20161
. Daarnaast heeft het Bestuurlijk Ketenberaad
(BKB) van de strafrechtketen het initiatief genomen voor een maatschappelijk
ambitietraject2
. In het kader van dit traject heeft het BKB besloten om (onder
meer) de prioriteit te leggen bij het - ook in het regeerakkoord benoemde- thema
doorlooptijden. De minister voor Rechtsbescherming en ik informeren u nader
over de aanpak in de eerste helft van 2018.
Vraag 4
Deelt u de mening van de onderzoekers dat, aangezien rechters bij
gebrek aan afdoende bewijs lagere straffen opleggen,
(vervolg)onderzoek nodig is naar de kwaliteit van het strafrechtelijk
dossier en het daarin neergelegde bewijs? Zo ja, waarom? Hoe gaat u
hierin voorzien? Zo nee, waarom niet?
Antwoord op vraag 4
De onderzoekers noemen in hun rapport partiële vrijspraken als een van de
oorzaken dat rechters lagere straffen opleggen dan geëist. Voor die partiële
vrijspraken wordt een aantal mogelijke verklaringen genoemd. In juridisch
omvangrijke en complexe zaken (waarvan in de meeste gevallen sprake is bij de
onderzochte georganiseerde criminaliteit) legt de officier van justitie vaak
zekerheidshalve meerdere feiten ten laste, ook al kunnen die wellicht niet allemaal
bewezen worden (het zogenoemde overkwalificeren van de tenlastelegging).
Daarnaast kan de kwaliteit van het strafdossier en de presentatie van het daarin
neergelegde bewijsmateriaal volgens de onderzoekers een rol spelen, die
doorwerkt in de waardering van het bewijs en de strafmaat.
Het is de taak van een zaaksofficier van justitie – als leider van het onderzoek –
om voortdurend aandacht te besteden aan de kwaliteit van het
opsporingsonderzoek en de opbouw van het strafdossier. Daarbij wordt reeds –
niet alleen met het oog op het voorkomen van partiële vrijspraken, maar ook
vanwege het terugdringen van de doorlooptijd – aandacht gegeven aan het
strakker sturen op, regisseren, afbakenen en plannen van het
opsporingsonderzoek, het dossier en de tenlastelegging. De zaaksofficier van
justitie wordt hierbij op het parket ondersteund door een teamleider en een
kwaliteitsofficier van justitie. Omvangrijke en complexe zaken worden regelmatig
in breder verband besproken op een parket, bijvoorbeeld in het zogenoemde
‘Zicht op zaken-overleg’. Samen met het College acht ik in dit licht een onderzoek
naar de kwaliteit van de strafrechtelijke dossiers en het daarin neergelegde bewijs
nu niet aan de orde.
Vraag 5
Wat is uw mening over de aanbeveling van de onderzoekers om
gegevens over geëiste en opgelegde straffen in een centrale, landelijke
gedigitaliseerde databank op te laten nemen?
Antwoord op vraag 5
Dat lijkt mij een waardevolle aanbeveling die niet alleen voor georganiseerde
misdaad zaken van toepassing is. Maar, zoals de onderzoekers ook betogen,
moeten de rechtspraak en het openbaar ministerie zelf de afweging maken of zij
een dergelijk instrument willen creëren. Mochten zij daartoe besluiten dan zullen
de minister voor Rechtsbescherming en ik bekijken hoe ik hen daarbij kan
faciliteren.
De Raad voor de Rechtspraak heeft de minister voor Rechtsbescherming bericht
dat zij op dit moment de mogelijkheden onderzoekt om te komen tot een eigen
landelijke databank voor de straftoemeting. Daarbij zal bijzondere aandacht
uitgaan naar de vraag in hoeverre een dergelijke databank de toets van de
privacywetgeving doorstaat. Om betrouwbare informatie over de straftoemeting
te kunnen ontsluiten, is het van belang over een zo compleet mogelijk beeld te
beschikken van zowel de straffen die door de rechter zijn opgelegd als de inhoud –
en met name de motivering – van zijn vonnis of arrest. Het anonimiseren van al
deze beslissingen zal een dermate groot beslag leggen op de capaciteit van de
rechtspraak dat in een dergelijk onderzoek als vertrekpunt moet worden
uitgegaan van een databank met niet-geanonimiseerde uitspraken, die niet
algemeen toegankelijk is.
Het College van procureurs-generaal heeft mij bericht met belangstelling te kijken
naar het initiatief van de Rechtspraak, maar vooralsnog niet over te willen gaan
tot het opzetten van een eigen database.
1 Kamerstukken II, 2016/17, 29 279, nr. 365.
2 Kamerstukken II, 2016/17, 29 279, nr. 389.
1) https://www.parool.nl/amsterdam/groot-verschil-eis-en-straf-criminelebendes~a4526230/
2) C.G. van Wingerde en H.G. van de Bunt, Geëiste en opgelegde straffen bij de
strafrechtelijke afhandeling van georganiseerde criminaliteit. Rapportage in het
kader van de vijfde ronde van de Monitor Georganiseerde Criminaliteit. Erasmus
School of Law Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, 2017
http://www.politieenwetenschap.nl/cache/files/59f7074f18165PW99.pdf