Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de verantwoordelijkheid voor het reinigen van de woning van een dierbare na een geweldsincident of zelfmoord

Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over de verantwoordelijkheid voor het reinigen van de woning van een dierbare na een geweldsincident of zelfmoord (ingezonden 13 augustus 2021).

Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) en Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 24 september 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 3768.

Vraag 1 en 2

Wat is uw reactie op het artikel «Mariëtte moest huis vermoorde dochter zelf schoonmaken: overal zat bloed»?1

Wat vindt u er van dat nabestaanden kennelijk zelf verantwoordelijk zijn voor het schoonmaken van een woning na een geweldsincident of een zelfdoding? Erkent u dat dit gruwelijk en traumatisch kan zijn en dat dit redelijkerwijs niet van nabestaanden verlangd en verwacht kan en mag worden?

Antwoord 1 en 2

Wij hebben kennisgenomen van het artikel. Daarin staat dat nabestaanden na het overlijden van een dierbare zelf aan de slag moeten met de reiniging van de woning waar het delict heeft plaatsgevonden en dat de kosten daarvan voor eigen rekening komen.

Het is schrijnend als nabestaanden na een geweldsincident of een zelfdoding worden geconfronteerd met een ernstig vervuilde woning van een dierbare en zelf verantwoordelijk zijn voor het schoonmaken. Het is zeer voorstelbaar dat een dergelijke confrontatie voor nabestaanden traumatiserend kan zijn. Een dergelijke confrontatie verdraagt zich slecht met een belangrijke doelstelling van slachtofferbeleid, te weten het ondersteunen en helpen van slachtoffers en nabestaanden bij het te boven komen van de gevolgen van een delict. Het reinigen van de woning na een dergelijk incident kan in beginsel redelijkerwijs niet van nabestaanden verwacht worden.

Vraag 3

Hoe vaak komt het voor dat nabestaanden geconfronteerd worden met een dergelijk dubbel trauma?

Antwoord 3

De politie registreert niet hoe vaak sprake is van een dergelijke situatie. Slachtofferhulp Nederland (SHN) heeft mij gegevens verstrekt op basis van een interne inventarisatie, waarbij casemanagers – professionele krachten die slachtoffers en nabestaanden van ernstige delicten bijstaan – zijn bevraagd. SHN heeft een voorzichtige inschatting gemaakt dat het schoonmaken van een woning, wanneer deze een plaats delict betreft, landelijk ongeveer vijftig keer per jaar voorkomt. Onduidelijk is in hoeveel gevallen nabestaanden ook daadwerkelijk worden geconfronteerd met de reiniging van een woning. Onbekend is in hoeverre de omgeving van slachtoffers en nabestaanden hierin ondersteunt.

Vraag 4

Bent u bereid hierover met Slachtofferhulp Nederland in gesprek te gaan, om de problematiek en oplossingen hiervoor te bespreken? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 4

Ja. Er worden reeds gesprekken gevoerd met SHN en andere betrokken organisaties, zoals de politie en het Schadefonds Geweldsmisdrijven.

Vraag 5 en 6

Deelt u de mening dat landelijk beleid nodig is om te voorkomen dat nabestaanden geconfronteerd worden met de verantwoordelijkheid en de kosten om een woning van een dierbare die overleden is schoon te maken als er sprake is van veel bloed of andere omstandigheden die trauma kunnen veroorzaken?

Bent u er voorstander van een potje of een fonds tot stand te brengen waardoor deze zorg voor de reiniging, de verantwoordelijkheid en de kosten in ieder geval niet bij de nabestaanden rusten, om hoge kosten en trauma te voorkomen? Zo nee, wat gaat u dan doen om dit doel te bereiken?

Antwoord 5 en 6

In gesprekken met betrokken organisaties, waaronder de politie en het Openbaar Ministerie, is tot nu toe gebleken dat er geen eenduidige werkwijze bestaat. Het komt bijvoorbeeld voor dat de familierechercheur zelf een gespecialiseerd schoonmaakbedrijf inschakelt of nabestaanden daarnaar doorverwijst. Wij gaan hierover nader in gesprek met de politie, het Openbaar Ministerie, SHN en het Schadefonds Geweldsmisdrijven om een scherper beeld van deze problematiek te krijgen, hoe vaak nabestaanden hiermee geconfronteerd worden en welke werkwijzen er zijn om nabestaanden te ondersteunen in deze situaties. Op basis van deze inventarisatie bepalen wij vervolgens of, en zo ja, op welke wijze er een extra inspanning moet worden geleverd om nabestaanden hierin tegemoet te komen. Ik zal uw Kamer informeren in de komende voortgangsbrief over de Meerjarenagenda Slachtofferbeleid 2018–2021, te versturen voor het einde van dit jaar.

Indiener(s)