Lacunes in de beoordeling van Wageningen Environmental Research over het onderzoek naar landbouwgif in koeienmest bij veebedrijven in weidevogelgebieden in Gelderland

2021Z00837

(ingezonden 18 januari 2021)

Vragen van het lid Wassenberg (PvdD) aan de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over lacunes in de beoordeling van Wageningen Environmental Research over het onderzoek naar landbouwgif in koeienmest bij veebedrijven in weidevogelgebieden in Gelderland

  1. Kunt u bevestigen dat een van de oorzaken voor de dramatische afname van weidevogels is dat kuikens van weidevogels onvoldoende voedsel (waaronder mestkevers) in weilanden vinden en hierdoor verhongeren?
  2. Kunt u bevestigen dat u stelt dat “Wageningen UR constateert dat de laboratoriumanalyses in het rapport van Buijs en Samwel-Mantingh onvoldoende onderbouwd zijn”? Hebben de schrijvers van het rapport van Wageningen Environmental Research (WEnR) contact opgenomen met deze onderzoekers, met Eurofins of Rikilt om zich daarmee meer duidelijkheid te verschaffen? 1)
  3. Kunt u uw onderzoeksopdracht aan WEnR met de Kamer delen?
  4. Heeft u WEnR de opdracht gegeven om de door Buijs en Samwel-Mantingh gevonden individuele stoffen te toetsen aan de hand van standaard toxiciteitstesten van de Organisation for Economic Cooperation and Development (OECD), die slechts van enkele standaard bodemorganismen (en meestal slechts alleen van de worm) bekend zijn?
  5. Kunt u bevestigen dat WEnR in haar onderzoek schrijft dat zij 906 metingen heeft getoetst op eco-toxicologische effecten, maar dat zij zich in werkelijkheid heeft beperkt tot alleen 390 metingen in de mest?
  6. Kunt u aangeven waarom WEnR de gemeten bestrijdingsmiddelen in de bodem en in het voer niet heeft getoetst?
  7. Heeft u WEnR de opdracht gegeven om de mest eerst door de bodem te verdunnen en daarna de schadelijkheid voor bodemorganismen (en niet van mestkevers) te onderzoeken?
  8. Kunt u aangeven waarom bij deze methode geen rekening is gehouden met de bestrijdingsmiddelen die reeds in de bodem aanwezig waren (op het moment van toediening van de drijfmest) en ook niet met het feit dat er in werkelijkheid altijd sprake is van meerdere mestgiften?
  9. Deelt u het inzicht dat voordat de (door WEnR veronderstelde) verdunning van de mest door de bodem (met een factor 15) wordt toegepast, ruim 70% van de bemonsterde mest giftig is voor de door WEnR gebruikte toetsorganismen?
  10. Bent u bekend met de resultaten van het onderzoek van professor Vijver (Universiteit Leiden) waarin werd aangetoond dat de werkelijke toxiciteit van het door haar geteste bestrijdingsmiddel in het ecosysteem duizenden malen groter was dan onder laboratoriumcondities? 2)
  11. Is het u bekend waarom WEnR hier geen rekening mee heeft gehouden bij de gevonden stoffen?
  12. Bent u van mening dat de resultaten van de standaard toxiciteitstesten voor bestrijdingsmiddelen uitgevoerd voornamelijk aan de worm en de springstaart, overdraagbaar zijn op de effecten voor insecten (zoals de mestkever)? Zo ja, op welke wetenschappelijke bron baseert u dat?
  13. Kunt u bevestigen dat het WEnR-rapport een veiligheidsfactor van 10, 100 of 1000 toepast voor de toxiciteit voor insecten? Hoe is deze veiligheidsfactor onderbouwd, op basis van welke studies is hiervoor gekozen en reflecteert deze veiligheidsfactor naar uw inzicht de biologische realiteit?
  14. Deelt u het inzicht dat de keuze van de veiligheidsfactor van cruciaal belang is voor de door WEnR getrokken conclusies?
  15. Deelt u het inzicht dat, mocht blijken dat de veiligheidsfactor 10, 100 of 1000 te laag is, dit betekent dat de conclusies van het WEnR-rapport ongeldig zijn? Zo nee, waarom niet?
  16. Waarom heeft het WEnR-rapport het verband tussen pesticiden in het krachtvoer en de afwezigheid van mestkevers in de mest niet beoordeeld?
  17. Deelt u het inzicht dat door de toegepaste beoordeling het WEnR chronische effecten, zoals het schadelijkheid voor de voortplanting, regeneratie, het zenuwstelsel en het afweersysteem van pesticiden op mestkevers en andere insecten, onzichtbaar zijn gebleven?
  18. Wat is de verklaring van de schrijvers van het WEnR-rapport voor de afwezigheid van mestkevers in het merendeel van de onderzochte koeienvlaaien op veehouderijbedrijven (ook daar waar geen anti-parasitaire middelen werden aangetoond)? Heeft u hier zelf een verklaring voor?
  19. Kunt u bevestigen dat u heeft gesteld dat “zowel WUR als Ctgb [aangeeft] dat mogelijk nader onderzoek wenselijk is. Ik zal daarom hierover met WUR en Ctgb in gesprek gaan”? Hebben deze gesprekken inmiddels plaatsgevonden? Zo ja, wat was de uitkomst daarvan? 3)
  20. Deelt u de mening dat er voor een goede beoordeling van de gevonden residuencocktails in mest, bodem en voermonsters onvolledige kennis is van de schadelijkheid voor de voor weidevogelkuikens meest essentiële insecten?
  21. Deelt u de mening dat meer empirisch onderzoek naar de effecten van de gevonden residuen in mest en krachtvoer op het bodemleven en op mestkevers nodig is? Zo ja, stelt u voor een dergelijk onderzoek financiële middelen beschikbaar? Zo nee, waarom niet?
  22. Deelt u de mening dat de effectiviteit van reeds uitgevoerde weidevogelbeschermingsprogramma’s zeer laag was en de effectiviteit van nieuwe programma’s beperkt zal blijven zolang er geen zicht is op de gehele voedselketen van deze vogels en op de invloed van landbouwgif daarop?
  23. Hoe bent u van plan de belasting van het Nederlandse grasland met landbouwgif te verminderen?

1) Kamerstuk 27858, nr. 523

2) Trouw, 12 november 2018, 'Het Levend Lab laat zien wat pesticiden écht doen met de natuur' (https://www.trouw.nl/nieuws/het-levend-lab-laat-zien-wat-pesticiden-echt-doen-met-de-natuur~bfc5539e/)

3) Kamerbrief 27858, nr. 459

Indiener(s)