Antwoord op vragen van het lid Westerveld over herinschrijvingen en restitutie bij pre-masterprogramma’s

Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over herinschrijvingen en restitutie bij pre-masterprogramma’s (ingezonden 7 september 2021).

Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 28 september 2021).

Vraag 1

Klopt het dat er geen juridische definitie is van een «herinschrijving» in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW)?

Antwoord 1

Dat klopt, «herinschrijving» is niet opgenomen onder de begripsbepalingen in art. 1.1 whw.

Vraag 2

Kunt u aangeven of een herinschrijving voor een resterende deel van een pre-masterprogramma als een nieuwe inschrijving of een doorlopende inschrijving geldt?

Antwoord 2

De begrippen «nieuwe inschrijving», «doorlopende inschrijving» en «herinschrijving» zijn gerelateerd aan de inschrijving voor een opleiding. Een premasterprogramma is echter geen opleiding, maar een maatwerkprogramma dat dient om de student goed voor te bereiden op de master en zo de toegankelijkheid van masteropleidingen te vergroten.

Vraag 3

Wanneer is volgens u sprake van een herinschrijving bij een opleiding?

Antwoord 3

Er is sprake van herinschrijving bij een opleiding wanneer de student de opleiding waarvoor hij ingeschreven staat in het volgend studiejaar wil vervolgen.

Vraag 4

Kan een onderwijsinstelling voor een herinschrijving voor een resterende deel van een pre-masterprogramma opnieuw een vergoeding vragen van de aankomende studenten? Zo ja, waarom?

Antwoord 4

Voor deelname aan een premasterprogramma kan de instelling een vergoeding vragen. De hoogte van de vergoeding is wettelijk gemaximeerd. De instelling bepaalt de omvang, looptijd en inschrijvingsvoorwaarden van het premasterprogramma.

Bij een omvang van het premasterprogramma van 60 studiepunten of meer bedraagt de vergoeding maximaal het volledige wettelijk collegegeld. Dit geldt ook wanneer de looptijd van het programma over de grens van het studiejaar heengaat. Wanneer er echter sprake is van een resterend deel, in de zin dat niet het volledige programma binnen de looptijd (bijvoorbeeld een semester of een studiejaar) is afgerond, dan kan de instelling de student in de gelegenheid stellen voor een tweede keer deel te nemen aan (onderdelen van) het programma en daar een vergoeding voor vragen.

Vraag 5

Hoe rijmt u dit met artikel 7.57i, derde lid van de WHW: «De vergoeding, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor een ondersteuning met een studielast van 60 studiepunten of meer maximaal het volledige wettelijk collegegeld, bedoeld in artikel 7.45, eerste lid, of, in geval van doorstroming naar een masteropleiding bij de Open Universiteit, maximaal het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, eerste lid»?

Antwoord 5

Bij een omvang van het premasterprogramma van 60 studiepunten of meer bedraagt de vergoeding maximaal het volledige wettelijk collegegeld. Wanneer de instelling de student toestaat voor een tweede maal aan (onderdelen van) het premasterprogramma deel te nemen, dan kan hier opnieuw een vergoeding voor gevraagd worden. Het ligt in de rede dat wanneer alleen onderdelen van het premasterprogramma afgerond moeten worden de vergoeding een proportioneel deel van de maximale vergoeding bedraagt.

Vraag 6 en 7

Klopt het dat de leden van een Geschillenadviescommissie bij een onderwijsinstelling benoemt en ontslagen worden door het College van Bestuur?

Komt volgens u hiermee niet de onpartijdigheid van de Geschillenadviescommissie die zich buigt over bezwaren van studenten tegen beslissingen genomen door het College van Bestuur in het gedrang? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 6 en 7

De geschillenadviescommissie wordt ingesteld door het college van bestuur.

De wet bepaalt dat de leden van de geschillenadviescommissie functioneel onafhankelijk zijn (artikel 7.63a, eerste lid, WHW). Zoals bij de totstandkoming van de Wet versterking besturing werd toegelicht, houdt deze onafhankelijkheid in dat de leden geen opdrachten van het college van bestuur mogen aanvaarden en niet rechtstreeks bij het geschil betrokken mogen zijn.1 Daarnaast mag de voorzitter geen deel uitmaken, noch werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur. Dit biedt voldoende waarborgen voor een onpartijdige oordeelsvorming.

De geschillencommissie gaat na of een minnelijke schikking tussen partijen mogelijk is. Indien minnelijke schikking niet tot positief resultaat heeft geleid, wordt overgegaan tot een formele afhandeling van een bezwaar. De commissie neemt geen besluiten, maar brengt advies uit over ingediende bezwaren. Dit advies is gericht aan het orgaan dat de oorspronkelijke beslissing heeft genomen. Het is aan het instellingsbestuur om een beslissing te nemen. Tegen dit besluit staat beroep open.


X Noot
1

Kamerstuk 31 821, nr.3, p.63–64.

Indiener(s)