Antwoord op vragen van het lid Westerveld over proctoring

Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over proctoring (ingezonden 13 april 2021).

Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) (ontvangen 21 juni 2021). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2647.

Vraag 1

Kunt u nader uiteenzetten waarom, volgens u, er geen instemmingsrecht zou moeten zijn voor de manier waarop instellingen fraude bestrijden, temeer als de fraudebestrijding zo ver doorsijpelt in de privé situatie/omgeving van studenten? Hoe rijmt u dit met het instemmingsrecht van de centrale medezeggenschap op aanvullende procedures ter bescherming van de rechten van studenten die door het instellingsbestuur worden getroffen (WHW artikel 7.59 5b2)?

Antwoord 1

Zoals ik in eerdere beantwoording1 heb aangegeven is online proctoring (een) software(programma) dat in het hoger onderwijs gebruikt wordt om fraude tegen te gaan. Vormen van fraudebestrijding die op een instelling worden ingezet zijn niet onderhevig aan wettelijk instemmingsrecht van de medezeggenschap. Met een eventueel instemmingsrecht zouden studenten immers in de gelegenheid worden gesteld (mede) te bepalen met welke methodes hun eigen mogelijk frauduleuze handelen kan worden opgespoord. Dit is mijns inziens niet wenselijk.

Voorgaande laat onverlet dat onderwijsinstellingen -zeker waar het bijzondere persoonsgegevens betreft als beelden van de privéomgeving- een grote verantwoordelijkheid hebben om zorgvuldig om te gaan met de persoonsgegevens van studenten en docenten en hierover in voorkomende gevallen het gesprek te voeren met de medezeggenschap, al dan niet als onderdeel van de beschrijving bedoeld in het door u aangehaalde artikel 7.59 lid 5 sub b2 WHW. Instellingen dienen zich te houden aan de privacy regels. Door het Amsterdamse gerechtshof is in een recent arrest vastgesteld dat het gebruik van online proctoring conform AVG kan worden ingericht.2 Ik wijs in dit kader voorts op de aanbevelingen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) aan de instellingen waarin staat hoe de privacy van studenten geborgd kan worden.3

Vraag 2

Hoe rijmt u dat met het oordeel van het Stichtingsbestuur van de Radboud Universiteit dat vanwege het grote belang van privacy voor studenten de Universitaire Gezamenlijke Vergadering wél instemmingsrecht heeft op de inzet van online proctoring?4

Antwoord 2

Het stichtingsbestuur van de Radboud Universiteit heeft deze afweging binnen het kader van de wet gemaakt op basis van wat zij in hun eigen reglement hebben vastgesteld. Dit doet niet af aan mijn antwoord bij vraag 1.

Vraag 3

Deelt u de mening dat ook als de inspraak niet naar de letter van de wet is geregeld, het wel voor de hand ligt en wenselijk is dat de centrale studentenraad inspraak heeft op het beleid rondom privacykwesties zoals proctoring?

Antwoord 3

Zie mijn antwoord op vraag 4.

Vraag 4

Deelt u de mening dat ook als inspraak niet naar de letter van de wet is geregeld, het wel in de geest van de wet is dat de opleidingscommissie inspraak heeft over verregaande maatregelen als proctoring bij het afnemen van online tentamens?

Antwoord 4

Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 1 hebben instellingen een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met persoonsgegevens. Het is verder aan de instellingen en de medezeggenschap in gezamenlijkheid om hierover het gesprek met elkaar te voeren. De medezeggenschap – daaronder begrepen ook de opleidingscommissie – kan gelet op het haar toekomende recht tot (ongevraagd) advies op elk gewenst moment hierover ook proactief het gesprek aan gaan met het bestuur. Ik zou daarom de studenten en instellingen willen aanmoedigen om regelmatig in dialoog te gaan over dit onderwerp.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het online afnemen van tentamens ook valt onder de manier waarop tentamens worden afgelegd zoals beschreven in de Onderwijs- en Examenregeling (artikel 7.13) en daarom de opleidingscommissie hier wettelijk adviesrecht op heeft?

Antwoord 5

Ik deel de mening dat het online afnemen van tentamens valt onder de manier waarop tentamens worden afgelegd, zoals bedoeld in artikel 7.13 lid 2 sub l WHW. De opleidingscommissie heeft inderdaad adviesrecht op dit onderdeel van de Onderwijs- en examenregeling. In voornoemde uitspraak van het Amsterdamse gerechtshof merkt het Hof overigens dienaangaande op dat het in «de rede [ligt] om een online tentamen gelijk te stellen met een «gewoon» schriftelijk afgenomen tentamen waarbij, zij het in een andere vorm, ook (...) surveillance mogelijk en bovendien gebruikelijk is.»

Vraag 6

In antwoorden op eerdere Kamervragen geeft u aan dat studenten op hogescholen positief zijn over de inzet van een tweede camera5; kunt u de resultaten van de pilots delen met de Kamer? Hoe rijmt u dit met de onderzoeksresultaten van ISO naar online onderwijs waarbij het gebruik van proctoringsoftware tijdens tentamens door bijna 60 procent van de studenten als onprettig en onveilig wordt ervaren?6

Antwoord 6

In mijn vorige beantwoording heb ik aangeven dat hogescholen positieve reacties ontvingen over de inzet van een tweede camera. Ik heb de Vereniging Hogescholen verzocht om de resultaten van de pilots bij hogescholen op te vragen. Vier hogescholen hebben algemene informatie gegeven over hun inzet van een tweede camera en de ervaringen van hun studenten daarmee.

Uit de informatie blijkt dat studenten wisselend reageren op de inzet van een tweede camera. Er zijn binnen deze vier hogescholen studenten die de inzet van een tweede camera als positief ervaren, maar ook studenten die er een ongemakkelijk gevoel bij krijgen. Bij deze vier hogescholen maken studenten nauwelijks bezwaar tegen een tentamen waarbij online proctoring met twee camera’s wordt ingezet. Twee hogescholen geven aan geoefend te hebben met een tweede camera. Één hogeschool had voor de coronapandemie een kleinschalige pilot lopen met twee camera’s, die gericht was op studenten die niet altijd naar de instelling kunnen komen zoals topsporters. Voor deze studenten geldt dat zij de geboden flexibiliteit waarderen omdat zij op deze manier toch een tentamen kunnen maken.

Het algemene beeld is dus dat studenten wisselend denken over de inzet van een tweede camera bij tentamens met online proctoring software, maar dat er binnen deze hogescholen weinig bezwaar wordt gemaakt.

De informatie die de hogescholen hebben aangeleverd gaat over het gebruik van een tweede camera, een aspect binnen de inzet van online proctoring. Bij het onderzoek van het ISO gaat het om de ervaringen van studenten over online proctoring in het algemeen. Hierdoor is het lastig om de informatie van hogescholen en het onderzoek van het ISO te vergelijken. Het toont wel aan dat de ervaringen met (aspecten van) online proctoring uiteenlopen.

Indien een student bezwaar heeft tegen de verwerking van persoonsgegevens met online proctoring en online surveillance kan de student de instelling verzoeken om een alternatief aan te beiden, zoals een tentamen op locatie. Instellingen kunnen sinds de zomer van 2020 tentamens op locatie organiseren. Dat betekent dat er voor studenten die bezwaar hebben door instellingen laagdrempeliger een alternatief geboden kan worden.

Vraag 7

Heeft u kennisgenomen van het bericht «De digitale surveillant staat naast je bed»?7

Antwoord 7

Ja.

Vraag 8

Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat studenten geen inzicht hebben op de onderliggende logica als zij als fraudeer worden bestempeld en hierdoor zichzelf niet kunnen verdedigen?

Antwoord 8

Die mening deel ik. De richtlijnen van SURF en de AP wijzen ook op het belang van juiste informatievoorziening voor de student. Studenten moeten voorafgaand aan het maken van een tentamen met online proctoring goed geïnformeerd worden over het verloop van het tentamen in de desbetreffende tentamenomgeving en de werking daarvan. Dit houdt in dat de instelling informatie dient te verstrekken over de manier waarop de detectie van fraude plaatsvindt. Ook moet het voor de student duidelijk zijn op basis van welk gedrag, de software en de surveillant bepalen of de student afwijkend en/of fraudeleus gedrag vertoont. Zo begrijpen studenten de onderliggende logica van de software beter en kunnen zij met meer vertrouwen een online proctored tentamen maken.

Voorbeelden van maatregelen die instellingen volgens SURF en AP kunnen treffen om inzicht te bieden in de onderliggende logica van deze vorm van fraudebestrijding zijn onder andere:

een video om het proces uit te leggen en vereisten toe te lichten, een uitgebreide lijst met veel gestelde vragen en een oefenmoment met de software. Uitleg over de werking van de software hoort een belangrijk aspect binnen deze maatregelen te zijn.

Vraag 9

Deelt u de mening dat onderwijsinstellingen verantwoordelijk zijn voor gedegen technische bijstand/hulp tijdens het afnemen van tentamens waarbij proctoringsoftware wordt ingezet?

Antwoord 9

Die mening deel ik. Als de student tijdens een tentamen te maken krijgt met technische problemen, moet er eenvoudig (telefonisch) contact kunnen worden gezocht met de surveillant. Idealiter worden technische problemen voortijdig verholpen, bijvoorbeeld door de maatregelen genoemd in het antwoord op vraag 8 te hanteren. Het is hierbij van groot belang dat studenten problemen melden bij de instelling, zodat de instelling tijdig een passende oplossing kan bieden.

Indien een student niet in staat is om een online tentamen af te nemen, dient de onderwijsinstelling zich in te zetten om een (haalbaar) alternatief aan te bieden. Dat kan een alternatief tentamen of een tentamen op locatie zijn.

Vraag 10

In antwoorden op eerdere Kamervragen geeft u aan dat instellingen zich ook moeten houden aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) bij gebruik van proctoringsoftware; hoe ruimt u dat met de conclusie van de Autoriteit Persoonsgegevens dat niet alle onderwijsinstellingen de AVG naleven bij het inzetten van proctoringsoftware?

Antwoord 10

De AP heeft in oktober 2020 aangegeven dat, gezien de korte periode waarin onderwijsinstellingen online onderwijs en tentaminering moesten organiseren, het werken met online proctoringsoftware niet overal even goed werd ingericht8. Op basis van deze conclusie, heeft de AP de onderwijsinstellingen verschillende aanbevelingen gedaan. De AP heeft de onderwijsinstellingen opgeroepen om deze aanbevelingen op te volgen.

De aanbevelingen van de AP maar ook die van SURF9 maken het voor de instellingen inzichtelijk hoe zij het online onderwijs en de tentaminering moeten inrichten. Ik onderschrijf deze oproep en daarom heb ik in november 2020 de onderwijsinstellingen nadrukkelijk opgeroepen10 om deze aanbevelingen op te volgen. Als er sprake is van een datalek moet de AP te allen tijde worden geïnformeerd zodat zij onderzoek kan doen.

Indiener(s)