Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over een overzicht van alle wetten waar de Belastingdienst zich de afgelopen zeven jaar niet aan gehouden heeft

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2

Vergaderjaar 2020–2021

Aanhangsel van de Handelingen

Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden

2002

Vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de beslissing van de Pre-Trial Chamber van het Internationaal Strafhof dat het Internationaal Strafhof bevoegd is om misdaden te onderzoeken in de Gazastrook, op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jeruzalem (ingezonden 19 februari 2021).

Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 12 maart 2021).

Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van het Internationaal Strafhof (ICC) waarbij de Pre-Trial Chamberbij meerderheid heeft geoordeeld dat het Hof bevoegd is misdaden in de Gaza-strook, de Westelijke Jordaanoever en Oost-Jeruzalem te onderzoeken?1

Antwoord 1 Ja.

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de uitspraak?

Antwoord 2
Het Internationaal Strafhof is onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich dan ook niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof.

Vraag 3
Bent u van mening dat deze beslissing noodzakelijk volgt uit het internatio- naal recht, of dat hier sprake is van vermenging met politieke stellingname inzake het Israëlisch-Palestijnse conflict?

1 Website ICC, 5 februari 2021, «ICC Pre-Trial Chamber I issues its decision on the Prosecutor’s request related to territorial jurisdiction over Palestine» (https://www.icc-cpi.int/Pages/ item.aspx?name=pr1566).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 1

ah-tk-20202021-2002 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2021

Antwoord 3
De aanklager van het Strafhof had eerder om een uitspraak van de rechters gevraagd over de territoriale jurisdictie van het Hof over de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem, en Gaza, nadat zij haar vooronder- zoek naar de situatie in de Palestijnse Gebieden had afgerond en had vastgesteld dat aan alle voorwaarden werd voldaan om een officieel onderzoek te starten. De rechters onderstrepen in de uitspraak dat zij niet bevoegd zijn om te beslissen over vragen rond statelijkheid waaraan de internationale gemeenschap gebonden wordt, of dat zij kunnen oordelen over grenskwesties. Het oordeel ziet enkel op de territoriale rechtsmacht van het Strafhof, waarbij de Kamer van Vooronderzoek aangeeft dat bij de Palestijnse toetreding tot het Statuut van Rome alle regels zijn gevolgd en dat de Palestijnse Gebieden daarmee dezelfde rechten hebben als andere verdrags- partijen. Op basis van die informatie is er wat het kabinet betreft geen sprake van een politieke stellingname.

Vraag 4
Hoe beoordeelt u het minderheidsstandpunt van de voorzitter van dePre-Trial Chamber, die stelt dat er in het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof geen basis te vinden is voor deze beslissing? Waar is het verschil in opvatting tussen de leden van deze Kamer volgens u op gebaseerd?2

Antwoord 4
Anders dan in de Nederlandse rechtspraak is het bij internationale hoven en tribunalen gebruikelijk dat de bij een zaak betrokken rechters, indien zij dit wensen, hun eigen standpunt toelichten in een «separate opinion». Hierin kunnen zij aangeven of zij het al dan niet eens zijn met de redenering die de meerderheid van de betreffende kamer volgt dan wel de conclusies die zij hieruit trekt. In de huidige uitspraak heeft de voorzitter van de Kamer van vooronderzoek een «partly dissenting opinion» opgesteld waarin hij uiteenzet op welke gronden hij de meerderheid deels niet kan volgen. Dit heeft geen gevolgen voor de rechtskracht van de uitspraak die door de meerderheid van de Kamer is vastgesteld. Overigens betwist de betreffende rechter niet dat het Internationaal Strafhof in beginsel rechtsmacht heeft ten aanzien van bepaalde internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Zijn «dissent» heeft betrekking op de precieze geografische afbakening van de gebieden waarin het Strafhof rechtsmacht kan uitoefenen.

Vraag 5
Wat vindt u van de kritiek die landen als Canada en Duitsland op de beslissing van het ICC hebben geleverd? Bent u het eens met de Canadese en Duitse regering dat het ICC geen jurisdictie heeft in deze kwestie?3 Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u van plan dit standpunt aan het ICC over te brengen?

Antwoord 5
De Kamer van Vooronderzoek heeft besloten dat het Strafhof rechtsmacht heeft ten aanzien van mogelijke internationale misdrijven die in de Palestijnse gebieden zijn gepleegd. Nederland is van mening dat dit een zaak van het Hof is. Zoals gezegd zijn het Strafhof, diens rechters en de aanklager onafhankelijk. Het kabinet heeft vertrouwen in de professionaliteit van het Hof en de aanklager. Nederland bemoeit zich niet inhoudelijk met onderzoeken of uitspraken van het Internationaal Strafhof, en het kabinet zal dan ook niet ingaan op standpunten van andere landen in deze kwestie.

  1. 2 Judge Péter Kovács» Partly Dissenting Opinion, 5 februari 2021 (https://www.icc-cpi.int/ RelatedRecords/CR2021_01167.PDF).

  2. 3 Canada.ca, 7 februari 2021, «Statement by Minister of Foreign Affairs on International Criminal Court’s decision regarding its jurisdiction over West Bank and Gaza» (https://www.canada.ca/ en/global-affairs/news/2021/02/statement-by-minister-of-foreign-affairs-on-international- criminal-courts-decision-regarding-its-jurisdiction-over-west-bank-and-gaza.html) en The Times of Israel, 10 februari 2021, «Germany, Hungary back Israel in opposing ICC ruling on war crimes probe» (www.timesofisrael.com/germany-hungary-back-israel-in-opposing-icc-ruling-on-war- crimes-probe/).

Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 2

Indiener(s)

Stef  Blok