Antwoord op vragen van de leden Peters, Slootweg en Omtzigt over de terugvordering van bijstand

AH 1374

2020Z25852

Antwoord van staatssecretaris Van ‘t Wout (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 19 januari 2021)

  1. Kent u het artikel ‘Vrouw met bijstand krijgt boodschappen, 7000 euro teruggevorderd'? 1)

Antwoord op vraag 1:

Ja.

  1. Deelt u de mening dat wanneer de inlichtingenplicht geschonden wordt, de gevolgen voor betrokkenen dermate groot kunnen zijn dat iemand wellicht nooit meer schuldenvrij door het leven zal gaan?

Antwoord op vraag 2:

Het door u aangehaalde bericht, maar ook andere recente berichten, roepen zorgen op over de hardheid binnen de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk. Die zorgen neem ik zeer serieus. Ik heb deze zelf ook. De situatie vraagt om snel handelen en oplossingen bieden waar nodig. In de brief waar de beantwoording van deze Kamervragen onderdeel van uitmaakt, heb ik beschreven welke stappen ik op korte termijn wil zetten.

In algemene zin geldt dat de bijstand het sluitstuk is van de sociale zekerheid. Iedereen is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor zijn levensonderhoud. Iemand krijgt pas bijstand op het moment dat hij zelf onvoldoende middelen heeft om in zijn levensonderhoud te voorzien. De gemeente stelt het recht op een uitkering vast. Als er iets in de situatie wijzigt dan moeten bijstandsgerechtigden dat melden. Indien er sprake is van het schenden van de inlichtingenplicht dan zullen gemeenten vast moeten stellen of en zo ja hoeveel bijstand te veel is verstrekt en zo ja, dan dienen zij dit terug te vorderen.

Daarnaast is volgens de wet het schenden van de inlichtingenplicht boetewaardig gedrag. Dat betekent dat de gemeente bij schenden van de inlichtingenplicht ook een boete dient op te leggen. Ik vind het belangrijk dat bij het opleggen van een boete rekening wordt gehouden met verschillende gradaties in de mate van verwijtbaarheid en persoonlijke omstandigheden. Daar is ook voldoende ruimte voor. Ontbreekt elke verwijtbaarheid dan dient de gemeente van boeteoplegging af te zien en in – in het boetebesluit genoemde situaties – kan de gemeente ook volstaan met een waarschuwing.

Gemeenten kunnen tenslotte bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering en ook van boeteoplegging afzien. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

Ik begrijp dat dit strenge regels zijn. Regels die van belang zijn voor het draagvlak voor het stelsel. Anderzijds ben ik ook van mening dat onredelijke hardheid in dit verband moet worden voorkomen. Daarbij past het dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Ik wil balans brengen in de regelgeving en de uitvoering daarvan. In overleg met gemeenten kijk ik op dit moment naar de mogelijkheden hiervoor.

  1. Deelt u de mening dat de nadelen van de terugvordering voor een persoon in verhouding tot het doel er van onevenredig groot kunnen zijn?

Antwoord op vraag 3:

In mijn brief over fraude in de sociale zekerheid heb ik aangegeven dat ik het van belang vind dat we streng zijn waar nodig en zacht waar het kan.[1] De menselijke maat moet centraal staan. Tegelijkertijd moet er een gepaste reactie zijn als burgers met opzet informatie achterhouden of grof nalatig zijn. In de brief doe ik drie voorstellen om te komen tot een gebalanceerd handhavingsbeleid, zodat de eenduidigheid wordt vergroot, uitvoerders hun werk beter kunnen doen en de focus sterker op preventie komt te liggen.

Op het terrein van meer menselijke maat in de handhaving ga ik in lijn met de kabinetsreactie op het rapport “ongekend onrecht” over de kinderopvangtoeslagaffaire inventariseren welke regelgeving in de praktijk te hard uitpakt. Op het terrein van de Participatiewet wordt in ieder geval gekeken naar de terugvorderingsplicht en terugvorderingstermijn. Hierbij is het van belang om in het kader van zorgvuldigheid en uitvoerbaarheid gemeenten te betrekken. Op korte termijn zal ik daarom een aantal ronde tafels organiseren en samen met de VNG, de Landelijke Cliëntenraad en de Inspectie SZW een signaleringsteam instellen. Met dit signaleringsteam wil ik signalen van burgers en professionals die tegen de hardheid van de Participatiewet aanlopen actief benutten. Het gaat daarbij om casuïstiek op het terrein van rechtmatigheid en handhaving. De ‘rode draden’ en signalen die uit de casuïstiek naar boven komen, dienen als input voor noodzakelijke aanpassingen in beleid, regelgeving of de uitvoering.

  1. Hoe weegt u de beleidsruimte van de gemeente om in dit geval en vergelijkbare gevallen tot maatwerk te komen?
  1. Hoe weegt u de beleidsruimte van gemeenten om het doneren van voedselpakketten door vrienden en familieleden tot een bepaalde hoogte toe te staan?

Antwoord op vraag 4 en 5:

Vanuit mijn stelselverantwoordelijkheid past het niet dat ik oordeel over individuele casussen. In meer algemene zin geldt wel dat zowel als het gaat om het in aanmerking nemen van giften, als het terugvorderen van te veel ontvangen bijstand, de wet ruimte voor maatwerk biedt.

Met betrekking tot het in aanmerking nemen van giften geldt artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet. Dit artikel bepaalt dat giften die naar het oordeel van de gemeente uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn, niet in aanmerking hoeven te worden genomen.

Voor bepaalde incidentele en gebruikelijke giften is dit kader duidelijk. Zo hebben bijvoorbeeld verjaardags- en sinterklaascadeaus geen invloed op de hoogte van de uitkering. Maar er zijn ook voorbeelden die lastiger liggen, zoals wanneer de bijstandsgerechtigde op regelmatige basis giften ontvangt. Dat maakt de uitvoeringspraktijk complex en het is ook onduidelijk voor de bijstandsgerechtigde waar hij aan toe is. Samen met gemeenten wil ik kijken of meer algemene kaders kunnen worden opgesteld. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang. Daarbij blijft gelden dat het uiteindelijk aan het college is om te bepalen of een gift wel of geen gevolgen heeft voor het recht op bijstand. Daarbij hoort dan ook een inlichtingenplicht van betrokkene.

Daarnaast bepaalt artikel 58 van de Participatiewet dat te veel ontvangen bijstand in verband met schending van de inlichtingenplicht dient te worden teruggevorderd. Gaat het om anderszins onverschuldigde betalingen (bijvoorbeeld een geldlening of te veel verstrekte uitkering door onvolkomenheden aan de zijde van de gemeente) dan kan de gemeente ook terugvorderen maar is het geen verplichting. Het is aan de gemeente om te bepalen of op basis van de omstandigheden gesproken dient te worden over schending van de inlichtingenplicht.

Als een bijstandsgerechtigde de inlichtingenplicht niet heeft nageleefd, zal de gemeente moeten bepalen of deze schending gevolgen heeft voor zijn recht op bijstand en of te veel bijstand is verstrekt. Zeker als wordt gesteld dat het recht niet meer is vast te stellen, heeft een gemeente enige discretionaire ruimte bij de bepaling hoeveel bijstand te veel is verstrekt. Heeft de gemeente vastgesteld dat te veel bijstand is verstrekt, dan is zij op basis van de wet – bij schending inlichtingenplicht – gehouden dit bedrag terug te vorderen. Gemeenten kunnen echter bij dringende redenen geheel of gedeeltelijk van terugvordering afzien. Van dringende redenen is sprake bij bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

Er bereiken mij signalen dat de regelgeving alsnog onevenredig kan uitpakken. Ik begrijp de zorgen en wil hier goed naar kijken. Ik sta er namelijk ook voor dat onredelijke hardheid in dit verband moet worden voorkomen en dat er aandacht is voor de individuele omstandigheden van de betrokkene. Ik wil balans brengen in de regelgeving en de uitvoering daarvan. In overleg met gemeenten kijk ik op dit moment naar de mogelijkheden hiervoor.

  1. Bent u het ermee eens dat ook pakketten van de voedselbank, kledingbank en andere instellingen ter bestrijding van armoede technisch gezien een waarde vertegenwoordigen? En wat is volgens u het verschil tussen pakketten die door familieleden worden gedoneerd en pakketten die door de voedselbank worden verstrekt?

Antwoord op vraag 6:

Voor zowel door familieleden gedoneerde pakketten, als pakketten van de voedselbank of kledingbank geldt dat ze in de Participatiewet worden gezien als een gift. Voor giften geldt in de bijstand dat zij buiten beschouwing kunnen worden gelaten indien zij naar het oordeel van het college verantwoord zijn met het oog op bijstandsverlening. Ik heb geen compleet overzicht van de omgang van gemeenten met pakketten van de voedselbank of kledingbank. Ook hierover zal ik met gemeenten in gesprek treden.

Ik merk daarbij op dat bij vanuit de voedselbank of kledingbank verstrekte pakketten strenge voorwaarden gelden. Zo wordt er naar de daadwerkelijk resterende bestedingsruimte gekeken. Bij pakketten door familieleden ontbreekt die toets, waardoor deze niet met pakketten van de voedselbank op een lijn kunnen worden gesteld.

  1. Bent u het ermee eens dat bijstandsgerechtigden het risico lopen dat gemeenten afhankelijkheid van de voedselbank laten vallen onder de inlichtingenplicht binnen de Participatiewet?
  1. Zo ja, deelt u de mening dat gemeenten in verordeningen vast zouden moeten leggen dat de waarde van dergelijke pakketten in het licht van de Participatiewet op nul vastgesteld zouden moeten worden?

Antwoord op vraag 7 en 8:

In algemene zin valt het ontvangen van giften (en dus ook pakketten van de voedselbank) onder de inlichtingenplicht. Het is op basis van de melding aan de gemeente om te bepalen of de gift verantwoord is met het oog op bijstandsverlening. Zo hebben bijvoorbeeld verjaardags- en sinterklaascadeaus geen invloed op de hoogte van de uitkering. Maar er zijn ook voorbeelden die lastiger liggen, zoals wanneer de bijstandsgerechtigde op regelmatige basis giften ontvangtat maakt de uitvoeringspraktijk complex en het is ook onduidelijk voor de bijstandsgerechtigde waar hij aan toe is. Samen met gemeenten wil ik daarom kijken of meer algemene kaders kunnen worden opgesteld. Dergelijke kaders moeten meer duidelijkheid bieden over de gevolgen van giften voor de bijstandsuitkering. Het evenwicht tussen het vangnetkarakter van de bijstand en de menselijke maat blijft hierbij van belang.

  1. Hoe weegt u in dit licht de uitspraken van het NIBUD, waaruit blijkt dat het voor bijstandsgerechtigden zonder extra ondersteuning überhaupt niet mogelijk is om rond te komen?

Antwoord op vraag 9:

Het rapport van het Nibud stelt de hoogte van de bijstand aan de orde. Hiermee draagt het bij aan de discussie over de inrichting van het stelsel van inkomensondersteuning via de sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. De bijstand biedt een sober vangnet, met een activerend karakter. Voor huishoudens met lage inkomens bieden toeslagen aanvullende inkomensondersteuning, gericht op de kosten van zorg, een huurwoning, kinderen en kinderopvang.

De nadelen van het huidige systeem zijn echter vanuit burgerperspectief niet acceptabel. Een stap naar een ander toeslagstelsel is noodzakelijk. Daarom heeft het kabinet een breed spectrum aan alternatieven voor het toeslagenstelsel uit laten werken. De uitwerking is in december aan de Tweede Kamer aangeboden. Onderdeel van de uitwerking is ook een verhoging van het wettelijk minimumloon en daaraan gerelateerde uitkeringen.

  1. Wit u tot slot, mede ook naar aanleiding van het rapport Ongekend Onrecht, binnen twee weken een inventarisatie maken van wetsartikelen en regelingen die in de praktijk evident te hard kunnen uitpakken, waardoor mensen snel in een neerwaartse spiraal terecht kunnen komen en daarbij zeker de Participatiewet, het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te betrekken? Wilt u het resultaat van deze inventarisatie, samen met mogelijke verbeteringen aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord op vraag 10:

De signalen en zorgen rondom de hardheid in de Participatiewet en de mogelijkheden tot maatwerk neem ik zeer serieus. De situatie vraagt om snel handelen en oplossingen bieden waar nodig. Zoals al aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 zijn verschillende zaken voortvarend in gang gezet om bepalingen die in de praktijk te hard kunnen uitpakken in beeld te krijgen. Ik wil de benodigde stappen zorgvuldig en in samenspraak met de relevante partners zetten. Maar wat snel nodig en mogelijk is, wordt direct opgepakt. Het voorgestelde proces met ronde tafels en Signaleringsteam wil ik in de komende weken vormgeven, zodat ik in het tweede kwartaal van dit jaar kan beschikken over de eerste bevindingen, die ik vervolgens met u zal delen.

  1. Kunt u deze vragen een voor een en voor 14 januari a.s. beantwoorden?

Antwoord op vraag 11:

Ik zal binnen de mogelijkheden u de antwoorden zo snel mogelijk doen toekomen.

1) Nos.nl 28 december 2020, https://nos.nl/artikel/2362361-vrouw-met-bijstand-krijgt-boodschappen-7000-euro-teruggevorderd.html

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Jasper van Dijk (SP), ingezonden 29 december 2020 (vraagnummer 2020Z25848) en van het lid Van Beukering-Huijbregts (D66), ingezonden 29 december 2020 (vraagnummer 2020Z25851)

[1]https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/11/12/tweede-kamerbrief-fraude-in-de-sociale-zekerheid.

Indiener(s)