Antwoord op vragen van de leden Koopmans en Van Wijngaarden over het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’

Hierbij bied ik u mede namens de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de antwoorden aan op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Koopmans en Van Wijngaarden (beiden VVD) over het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’.

Deze vragen werden ingezonden op 13 november 2020 met kenmerk 2020Z21541.

 

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus

 
 
 
 
     
     

Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid mede namens de minister van Buitenlandse Zaken op de schriftelijke vragen van de leden Koopmans en Van Wijngaarden (beiden VVD) over het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’

(ingezonden 13 november 2020,2020Z21541 )

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel ‘The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project’? 1)

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat buitenlandse inlichtingendiensten in samenwerking met Nederlanders hier campagnes voor desinformatie kunnen opzetten?

Antwoord op vraag 2

Het kabinet ziet dit als een vorm van ongewenste buitenlandse inmenging en vindt dit volstrekt onwenselijk, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief Tegengaan statelijke dreigingen[1] en de Kamerbrief Ongewenste buitenlandse inmenging[2]. Ten aanzien van inmengingsactiviteiten door buitenlandse actoren staan de betrokken ministeries en inlichtingen- en veiligheidsdiensten doorlopend in nauw contact om inmengingsactiviteiten te onderkennen en te duiden. Als blijkt dat er sprake is van ondermijnende inmengingsactiviteiten die nationale veiligheid, politieke, maatschappelijke en/of economische stabiliteit schaden, dan treedt de overheid op.

Bij de in het artikel aangehaalde casus is niet alleen sprake van ongewenste buitenlandse inmenging, maar ook van het verspreiden van desinformatie. De strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan kent drie actielijnen: preventie, de informatiepositie verstevigen en, zo nodig, reactie[3]. Het inhoudelijk adresseren van desinformatie is primair geen taak van overheden, maar van journalistiek en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. Het kabinet zet zich er voor in dat fact-checkers onafhankelijk van overheden kunnen functioneren. Het is dus aan de journalistiek en aan de internetdiensten om hier kritisch naar te blijven kijken.

Vraag 3

Welke juridische mogelijkheden zijn er op dit moment om hiertegen op te treden, en welke lacunes zitten er in wetgeving?

Antwoord op vraag 3

Er zijn verschillende manieren om tegen dit soort praktijken op te treden. Bij vraag 2 werd al ingegaan op de strategie van het kabinet om verspreiding van desinformatie tegen te gaan.

Ten aanzien van buitenlandse mogendheden geldt dat, wanneer inlichtingenofficieren betrokken zijn die in Nederland verblijven en die een diplomatieke status hebben, overgegaan kan tot het verklaren tot persona non-grata wat leidt tot uitzetting. Tegen agenten en niet-diplomatieke inlichtingenofficieren kan een dergelijk middel niet worden ingezet.

Vraag 4

Zou een strafbaarstelling van spionage - waarbij het verrichten van werkzaamheden voor een buitenlandse inlichtingendienst onder meer kan bestaan uit het identificeren of rekruteren van nieuwe bronnen of agenten, intimidatie of het verspreiden van desinformatie – meer juridische mogelijkheden geven om op te treden?

Antwoord op vraag 4

Vanwege de toenemende kwetsbaarheid van Nederland voor spionage is door het kabinet de toegevoegde waarde van de strafbaarstelling van spionage op het bestaande instrumentarium onderzocht. Het strafrecht biedt verschillende mogelijkheden om op te treden tegen personen die werken voor of samenwerken met buitenlandse mogendheden en daarbij de Nederlandse belangen schaden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan misdrijven die verband houden met de schending van staats-, ambts- en bedrijfs- geheimen en omkoping, maar ook bijvoorbeeld aan de strafbaarstelling van het tappen van informatie en computerdelicten. Spionage in de door deze leden bedoelde zin (heimelijke samenwerking met een buitenlandse inlichtingendienst) is op dit moment op zichzelf niet als zodanig strafbaar. Het kabinet heeft vastgesteld dat een aanvullende strafbaarstelling wenselijk is en zal onderzoeken op welke wijze daaraan vorm kan worden gegeven en vervolgens een wetstraject opstarten.

Vraag 5

Zou een verplichte registratie voor individuen, bedrijven, onderwijsinstellingen en andere organisaties die openlijk of achter de schermen belangen van andere landen behartigen, helpen om desinformatiecampagnes waarbij buitenlandse inlichtingendiensten en Nederlanders samenwerken aan het licht te brengen, en een juridisch instrument bieden om op te treden als dergelijke activiteiten toch heimelijk plaatsvinden?

Antwoord op vraag 5

In Nederland (en de EU) streven we een open samenleving na. Dit betekent dat iedereen activiteiten in de publieke ruimte kan ontplooien of artikelen kan publiceren. In eerste instantie zouden die berichten en activiteiten op hun eigen merites in het publieke debat beoordeeld en tegengesproken moeten worden. Het adresseren van desinformatie is dan ook primair een taak van journalisten en wetenschap, al dan niet in samenwerking met internetdiensten. De vrijheid van meningsuiting staat daarbij te allen tijde voorop. Daar waar het gaat om het onderkennen en duiden van heimelijke buitenlandse beïnvloeding heeft de Nederlandse overheid ook een taak. Het is de vraag of een verplichte registratie voor personen en organisaties met betrekking tot belangenbehartiging van statelijke actoren een effectief en proportioneel additioneel middel is in dit licht, met name in relatie tot vastgelegde journalistieke vrijheden. Het kabinet zet daarom op dit moment vooral in op het verhogen van het bewustzijn bij personen en organisaties die ingezet kunnen worden voor belangenbehartiging van statelijke actoren.

Vraag 6

Welke ervaringen hebben landen die een verplichte registratie van 'foreign influence agents' hanteren, zoals de Verenigde Staten en Australië, hiermee?

Vraag7

Bent u bereid om met deze landen in contact te treden om te bezien wat Nederland van hun ervaringen kan leren?

Antwoord op vraag 6 en 7

Onder het Foreign Influence Transparency Scheme zijn zij die in Australië lobbyen

voor een niet-Australische partij (bedrijf, overheid, enzovoorts) verplicht om zich

te registreren. Bij die registratie moet men opgeven wat de lobbyactiviteit inhoudt

en waarop deze is gericht.

Op basis van de Amerikaanse Foreign Agents Registration Act dient een “agent of a foreign principal” zich te registreren als diegene zich binnen de VS met bijvoorbeeld politieke activiteiten namens die buitenlandse opdrachtgever bezighoudt. De VS beoogt met deze wet transparantie te bevorderen van buitenlandse invloed binnen de VS.

Het kabinet is bereid om met deze landen in contact te treden over hun ervaringen met verplichte registratie van ‘foreign influence agents’.

1) Bellingcat, 12 november 2020, "The GRU's MH17 Disinformation Operations Part 1: The Bonanza Media Project", https://www.bellingcat.com/news/uk-and-europe/2020/11/12/the-grus-mh17-disinformation-operations-part-1-the-bonanza-media-project/

[1] TK 2018-2019, 30821, nr. 72

[2] TK 2017-2018, 30821, nr. 42

[3] Zie ook TK 2018-2019, 30821, nr. 91 en TK 2019-2020, 30821, nr. 112