Antwoord op vragen van de leden Van den Hul en Van Meenen over ophef over een taalboek van de educatieve uitgeverij Malmberg

AH 864

2020Z16517

Antwoord van minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 20 november 2020)

Vraag 1

Herinnert u zich het antwoord van uw collega van OCW op de vraag vanuit de Kamer over stereotypen in schoolboeken, dat het gezien de vrijheid van onderwijs niet passend is voor de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken, maar dat het denkbaar is om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen en dat dit ertoe kan leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken?

Ja.

Vraag 2

Welke resultaten heeft de regering inmiddels hierbij geboekt?

Voorop staat dat ik als minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media niet ga over de inhoud van lesmateriaal. Gezien de vrijheid van onderwijs, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren bepalen scholen en leraren zelf welke leermiddelen zij gebruiken. Bovendien is het niet aan de overheid om de (leer-)boeken die uitgevers maken te controleren. Het is aan de uitgeverijen zelf om oog te blijven hebben voor de inhoud van hun materialen en het is aan de scholen om keuzes te maken bij het aanwenden daarvan. Ik kan u wel melden dat, naar aanleiding van het onderzoek naar stereotypen in Nederlandse schoolboeken van prof. dr. Mesman, uitgeverijen met elkaar in gesprek zijn gegaan en de resultaten van het onderzoek hebben besproken met hun auteurs.

Daarnaast is het belangrijk om aan te geven dat uitgevers van leermiddelen in de praktijk de politiek maatschappelijke discussie (middels Kamervragen of andere uitingen, zoals Twitter) over de inhoud van hun leermiddelen zelfstandig volgen en hun eigen verantwoordelijkheid nemen waar het gaat om verantwoording over of aanpassing van ter discussie gestelde lesstof. Dat uitgevers responsief zijn ten aanzien van dergelijke maatschappelijke signalen blijkt bijvoorbeeld ook uit de wijze waarop de uitgever van het lesboek, waaraan in vraag 3 van deze Kamervragen wordt gerefereerd, is omgegaan met de ophef over ervaren stereotypering hierin. De betreffende uitgever heeft de opgave waarom het ging (uit een lesboek uit 2017 voor groep 6 van het basisonderwijs) in een latere uitgave op eigen initiatief uit de methode verwijderd.

Vraag 3

Hoe beoordeelt u in dit licht de ophef over een lesboek voor groep 6 van het basisonderwijs waarbij de begrippen allochtoon en autochtoon aan de kinderen worden uitgelegd door stereotypen aan hen voor te leggen?

Deze vraag wordt tezamen met vraag 4 beantwoord.

Vraag 4

Kunt u begrijpen dat veel mensen deze opdracht ervaren als discriminatie, ongeacht wat de leermiddelenmaker bedoelt als het goede antwoord?

Het is te allen tijde belangrijk dat discriminatie en stereotypering worden voorkomen en dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij, bewust of onbewust, worden beperkt door stereotiepe beelden. Scholen en leerkrachten, maar ook leermiddelenmakers zelf, geven zich daar rekenschap van en het is hun verantwoordelijkheid de inhoud dan wel inzet van lesstof te verantwoorden. Het is niet aan mij om te beoordelen of een opdracht als bedoeld in vraag 3 en 4 van deze Kamervragen al dan niet als discriminerend wordt ervaren: het past mij als Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs immers niet om een oordeel te geven over inhoud, toon en gehanteerde didactiek in leermiddelen.

Vraag 5

Heeft u de Inspectie van het Onderwijs gevraagd hierop toe te zien? Zo nee, waarom niet?

Ik heb de Inspectie van het Onderwijs niet gevraagd hierop toe te zien. Het past de overheid, gezien de grondwettelijk verankerde vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, niet om toe te (laten) zien op de inhoud van leermiddelen, deze te verbieden en/of te toetsen. Het is aan scholen en leerkrachten om het onderwijs zelf in te richten en een eigen afweging te maken ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Dat laat onverlet dat vrijheid leidt tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Het (laten) toezien op de inhoud van leermiddelen door de overheid is daarmee niet alleen ongrondwettelijk, maar ook onnodig.

Vraag 6

Bent u bereid om de maatschappelijke discussie hierover te faciliteren met als mogelijk gevolg dat ook deze leermiddelenmaker minder ondoordacht stereotype voorbeelden gaat gebruiken? Zo nee, waarom niet?

Minister Van Engelshoven heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid 14 oktober jl. een digitale conferentie Genderwijs gefaciliteerd over genderstereotypen en gendergelijkheid in het onderwijs. Onderwijsprofessionals zijn hier met elkaar in gesprek gegaan over deze thema’s. Het uitgangspunt blijft daarbij dat scholen en leraren over de inzet van leermiddelen gaan en niet de Rijksoverheid. We hopen en vertrouwen erop dat leermiddelenmakers en leraren/scholen steeds het goede gesprek (blijven) voeren over de kwaliteit en het gebruik van leermiddelen.

Indiener(s)