Antwoord op vragen van de leden Van Raan en Wassenberg over het bericht ‘misleidende kindermarketing door de vee-industrie’

Geachte Voorzitter,

Bijgaand stuur ik uw Kamer, mede namens de minister van OCW en minister voor BVOM, de beantwoording van schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Wassenberg (beide Partij voor de Dieren) over het bericht ‘misleidende kindermarketing door de vee-industrie’ van 1 september 2020 met kenmerk 2020Z15305.

Carola Schouten

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit


2020Z15305

1

Kent u de berichten ‘Kindermarketing door varkenshouderij – Varkens in Nood dient klacht in’ en ‘Ophef over lespakket varkensindustrie op basisschool: 'Walgelijk'’?

Antwoord

Ja.

2

Kent u het rapport ‘120 misstanden in de Nederlandse varkenshouderij anno 2015’?

Antwoord

Ja.

3

Erkent u dat de Nederlandse varkenshouderij er sindsdien onvoldoende op vooruit is gegaan? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In mijn brief van 4 september 2019 (Kamerstuk 28 973, nr. 218) heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn aanpak om de veehouderij verder te verduurzamen. Met deze brief heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over het ambitieuze programma van de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa) voor een duurzame en vitale varkenshouderij. Dit programma van CoViVa geeft voor mij invulling aan mijn visie over de omslag naar kringlooplandbouw voor de varkenssector.

4

Erkent u dat de campagne ‘The Pig Story’ onvoldoende aandacht heeft voor het grote dierenleed in de varkenshouderij, zoals onder andere de vele verwondingen, infecties, kreupelheid, maagzweren, longontstekingen, blaasontstekingen, continue zwangerschap, verstoorde moeder-kindrelaties, ruimtegebrek, onmogelijkheid om te wroeten, onmogelijkheid om een modderbad te nemen, onhygiënische stallen, angst, depressies, gebrek aan afleiding, hittestress, stalbranden en het slachten van de varkens? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Hoewel de sector over haar eigen communicatie gaat, erken ik dat in het informatiemateriaal relatief weinig aandacht geschonken wordt aan dierenwelzijn.

5

Wat verstaat u zelf onder “eersteklas indoor huisvesting”?

Antwoord

Uit het informatieboekje is het moeilijk op te maken wat er precies met “eersteklas indoor huisvesting” wordt bedoeld. In mijn beleid hanteer ik bijvoorbeeld de term “integraal duurzame stallen”. Daaronder wordt verstaan stal- en houderijsystemen waarin verschillende duurzaamheidskenmerken in onderlinge samenhang zijn verbeterd ten opzichte van de regulier toegepaste stallen of systemen.

6

Kunt u zich voorstellen dat dit predicaat voor veel mensen niet te rijmen valt met beelden die de werkelijke leefomstandigheden in de Nederlandse varkenshouderij laten zien? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Zoals ik in antwoord op vraag vijf heb aangegeven, weet ik niet wat dit predicaat omvat. Ik heb dan ook geen oordeel over hoe mensen dit predicaat rijmen met de leefomstandigheden in de Nederlandse varkenshouderij.

7

Deelt u de mening dat het onterecht is dat de varkenshouderij in haar campagne spreekt van varkens als “luie” dieren? Zo nee, waarop baseert u dat?

Antwoord

In het informatieboekje bij het lespakket staat: “de zeug slaapt ongeveer 12 uur op een dag en ligt (slapend en dommelend) 16 tot 19 uur op een dag. Echt een lui varken dus!” Het is aan de makers van dit boekje om het gedrag van de zeug op deze wijze te typeren. Ik meen te lezen dat dit spreekwoordelijk wordt aangeduid.

8

Kunt u uitsluiten dat er voor deze campagne van de varkenshouderij gebruik is gemaakt van overheidssubsidies? Zo ja, waar blijkt dat uit?

Antwoord

Desgevraagd heeft de sector mij (Minister LNV) laten weten dat de lespakketten volledig door varkenshouders zelf zijn gefinancierd.

9

Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de varkenshouderij probeert om kinderen te misleiden door lespakketten te verspreiden in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

In de samenleving zijn er vele verschillen in opvatting over de agrosector in het algemeen en dierenwelzijn in het bijzonder. Gegeven de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (artikel 23), de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, bemoeit de overheid zich minimaal met de inhoud van het onderwijs. Alleen op hoofdlijnen worden kerndoelen en eindexameneisen vastgesteld. Het is de verantwoordelijk van scholen zelf om hun lesmaterialen te kiezen om het curriculum in de praktijk vorm te geven. Dat kan via methoden, additionele lesmaterialen, zelf ontwikkeld lesmateriaal en combinaties daarvan. Het staat elke partij vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden.

Het is niet aan de overheid om bepaalde lesmaterialen uit te sluiten. De partij die materialen publiceert is zelf verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting. Het is aan scholen zelf om wel of niet gebruik te maken van bepaalde lesmaterialen. Tegelijkertijd is onderdeel van die vrijheid dat scholen de verantwoordelijkheid hebben om richting ouders en leerlingen aanspreekbaar te zijn op de gemaakte keuzes en de omgang met leermethoden.

10

Klopt het dat het bijpassende boekje met misleidend “lesmateriaal” naar alle Nederlandse basisscholen is gestuurd? Zo nee, kunt u een inschatting maken van het aantal scholen dat is lastig gevallen met deze kindermarketing door de varkensindustrie?

Antwoord

Volgens de website van POV hebben zij hun lespakket bekend gemaakt bij de basisscholen in Nederland. Dit is niet afgestemd met het Ministerie van LNV, noch met het ministerie van OCW en de ministeries hebben hieraan ook geen medewerking verleend, en dat hoeft ook niet. Wij kunnen daarom ook geen inschatting maken hoeveel van de ruim 6.000 basisscholen daadwerkelijk het materiaal hebben ontvangen.

11a

Gaat u het Nederlandse onderwijs waarschuwen voor deze misleidende kindermarketing door de varkenshouderij? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee, de overheid bemoeit zich niet met (extern, facultatief) lesmateriaal, zie ook vraag 9.

Met het onderwijs en bedrijfsleven zijn afspraken gemaakt in het convenant tegen sponsoring. Per 1 februari jl. is ook de Reclamecode voor Voedingsmiddelen aangescherpt (VWS, TK 32793, nr. 391). Volgens de Reclamecode en het convenant mogen geen gezondheidsclaims aan producten worden toegekend als daar geen wetenschappelijke gronden voor zijn. Hier is dan ook geen sprake van in het lesmateriaal.

11b

Erkent u dat het convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs niet heeft kunnen voorkomen dat scholen misleidende kindermarketing ontvingen vanuit de varkenshouderij? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Er is geen sprake van promotie van materialen die leerlingen aanzet tot de koop of gebruik van een bepaald merk of product.

12

Welke extra stappen gaat u zetten om het verspreiden van misleidende kindermarketing door de vee-industrie te stoppen?

Antwoord

Het convenant over sponsoring is recent herzien en aangescherpt. Zie ook vraag 11a. Verder voorzie ik geen extra stappen.

13

Kent u het bericht ‘Agractie wil boeren voor de klas’?

Antwoord

Ja.

14

Klopt het dat het Ministerie van LNV meebetaalt aan het programma ‘Boer in de klas’? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken om welke bedragen het gaat?

Antwoord

Ja. Agractie ontvangt een eenmalige (start) subsidie van ca. € 50.000,- om de organisatie van ‘Boer in de Klas’ te ontwikkelen, in samenhang met andere initiatieven rond boerderij-educatie, zoals Platform Boerderij Educatie Nederland. Het Ministerie van LNV vindt het belangrijk dat kinderen weten waar hun eten vandaan komt. De activiteiten van boeren kunnen soms ver van de belevingswereld van kinderen af staan. Met activiteiten als deze kan kennis over voedsel en voeding – binnen de context van het onderwijs – een betekenisvolle inhoud krijgen.

15

Welke voorwaarden zijn er verbonden aan deze overheidssubsidie?

Antwoord

Voorwaarden die het Ministerie van LNV stelt aan subsidiëring van Agractie zijn: afstemming met andere boerderij-educatie, didactisch verantwoord draaiboek, opereren binnen de ‘mores’ van de onderwijswetgeving en curricula, inclusief respecteren van de Reclame Code Commissie, scholing van boeren die gastlessen verzorgen, ruimte voor dialoog en zienswijzen, georganiseerd netwerk en aanspreekpunten. Precieze invulling van een gastles van een boer dient in overleg tussen de school en de boer vorm te krijgen.

16

Kunt u een volledig overzicht verschaffen van al het overheidsgeld dat direct en indirect wordt uitgegeven aan onderwijsprogramma’s over de agrarische sector?

Antwoord

Nee, niet volledig. Het ministerie van LNV investeert breed in diverse thema’s natuur- en milieu- en duurzaamheids-educatie, waaronder ook het thema voedsel. Enkele specifieke programma’s en projecten zijn gericht op voedseleducatie, waaronder Jong Leren Eten (onder meer: ondersteunen scholen bij activiteiten als schooltuinen, kooklessen, boerderijeducatie: ca. € 800.000,- /jaar; ontwikkeling en monitoring voedseleducatie door o.a. Voedingscentrum: ca. € 700.000,- /jaar, inclusief samenwerking met Gezonde School) en daarnaast projecten als Smaaklessen (ca. € 100.000,-/jaar) en EU-Schoolfruitprogramma (EU-middelen € 6,7 mln./jaar en educatie ca. € 250.000,- /jaar).

Evenwel gaan deze programma’s niet direct over de agrarische sector, maar over voedseleducatie in het algemeen, waarbij de agrarische sector uiteraard een rol speelt. Het gaat nadrukkelijk om een facultatief aanbod: scholen en leraren bepalen zelf of en zo ja hoe ze er gebruik van maken (zie ook antwoord op vraag 9).

17

Welke leerdoelen worden beoogd met het programma ‘Boer in de klas’?

Antwoord

Dit programma is primair gerelateerd aan kerndoelen 40 en 41 en secundair aan kerndoelen 39 en 34 van de kerndoelen voor het primair onderwijs.[1]

Wat in voedseleducatie wordt beoogd is dat kinderen weten waar voedsel vandaan komt, weten wat de waarde(n) van voedsel zijn, smaken leren kennen en waarderen, voedselvaardigheden opdoen, keuze voor gezond en duurzaam voedsel leren maken (schijf van vijf).

18

Heeft u het “lesmateriaal” van het programma ‘Boer in de klas’ op enige wijze inhoudelijk laten toetsen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u verslag doen van deze inhoudelijke toets?

Antwoord

Nee, de inhoud van lesmaterialen is de verantwoordelijkheid van de samensteller zelf, het al dan niet gebruiken van bepaalde lesmaterialen is de keuze van de school.

Wel wordt ‘boer in de klas’ nadrukkelijk verzocht hun materialen af te stemmen met andere spelers in boerderij educatie en voedseleducatie, zoals platform boerderij educatie, richtlijnen Voedingscentrum etc. Zij kunnen dan zelf toetsen conform de aspecten genoemd bij vraag 15.

19

Heeft u bijvoorbeeld gezien dat in het overzicht van de deelnemende sectoren op de bijbehorende website, een foto is geplaatst van kalfjes die buiten staan in de wei?

Antwoord

Ja.

20

Kunt u uiteenzetten hoeveel procent van de kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij daadwerkelijk buiten lopen in de wei?

Antwoord

In 2019 zette de Nederlandse kalverhouderij 1,7 miljoen kalveren op. Daarvan stonden 1.800 kalveren (0,1%) van deze kalveren bij een biologische kalverhouder. Deze kalveren worden geweid. Daarnaast zijn er kalveren die in de melkveehouderij worden geboren en als os worden grootgebracht. Het gaat hier over kleine aantallen dieren.

21

Kunt u uiteenzetten hoeveel uur kalfjes in de Nederlandse kalverhouderij in hun korte leven überhaupt buiten komen – naast het lange transport dat zij op een leeftijd van vaak slechts 14 dagen moeten ondergaan van het melkveebedrijf naar de kalverhouderij en het transport naar het slachthuis op een leeftijd van zes tot maximaal 12 maanden?

Antwoord

Kalveren van biologische kalverhouders komen buiten. Deze staan circa 7 maanden per jaar overdag in de wei.

22

Erkent u dat het “lesmateriaal” dat door de agrarische sector zelf werd opgesteld weinig vertrouwen biedt in de objectiviteit van deze gastlessen, zoals het eerder genoemde ‘The Pig Story’ of het lespakket van veevoergigant De Heus, waarin de ellende uit de vee-industrie eveneens verdoezeld wordt en de intrinsieke waarde van varkens, koeien en kippen volstrekt wordt genegeerd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Nee, ook door organisaties die andere standpunten of visie hebben wordt lesmateriaal ontwikkeld en aan scholen aangeboden. Het is niet de rol van de overheid om hierin te sturen. Het is de keus van de school welk lesmateriaal gebruikt wordt.

23

Hoe gaat u voorkomen dat de vertegenwoordigers van Agractie tijdens hun gastlessen gebruik zullen maken van de misleidende kindermarketing die werd gemaakt door belanghebbenden bij het in stand houden van de vee-industrie?

Antwoord

Het Ministerie van LNV informeert educatieve organisaties in de agrarische sector desgevraagd over aspecten van (didactische) kwaliteit rond educatieve materialen, de kerndoelen en exameneisen waar scholen aan werken en de randvoorwaarden die het convenant Kindermarketing stelt. Het Ministerie van LNV adviseert educatieve organisaties in de sector om mensen die gastlessen geven goed voorbereid te werk te laten gaan. Wij stimuleren géén ontwikkeling van extra lesmaterialen, maar stellen de vragen vanuit scholen centraal.

24

Hoe gaat u voorkomen dat de vertegenwoordigers van Agractie tijdens hun gastlessen vergeten om melding te maken van het enorme dierenleed in de vee-industrie, de risico’s op zoönosen, landbouwgif of de impact van de vee-industrie op het klimaat en de natuur?

Antwoord

Er zal – net als bij andere educatieve activiteiten – steekproefsgewijs gevraagd worden hoe scholen een educatieve activiteit waarderen of niet. Verder verwijs ik naar de antwoorden bij vraag 15 en vraag 18.

25

Deelt u de mening dat het al lang en breed tijd is om het toezicht op de beïnvloeding van het onderwijs door ontwrichtende sectoren te verscherpen, bijvoorbeeld via de Inspectie van het Onderwijs? Zo nee, waarom niet?

Antwoord

Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies, ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet. Hierbij spelen met name ook het interne toezicht en de medezeggenschap een rol. De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken. In het sponsorconvenant onderwijs wordt bovendien aangegeven dat er geen promotie voor bedrijven mag voorkomen in lesmateriaal. Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het lesmateriaal gewaarborgd. Daarom achten wij een verdere verscherping van de toezichthoudende rol van de inspectie op dit thema overbodig.

26

Welke mogelijkheden ziet u om het toezicht op de beïnvloeding van het onderwijs door ontwrichtende sectoren te verscherpen?

Antwoord

Verschillende mensen en verschillende partijen kijken op een verschillende manier tegen de rol van bedrijven en maatschappelijke organisaties aan en kunnen hun eigen waarden toekennen aan informatie. De kwalificatie “ontwrichtende sectoren” laat ik aan de leden van uw Kamer die deze vraag stellen. In algemene zin gaat het erom dat oneigenlijke en feitelijk onjuiste beïnvloeding door derden en promotie voor individuele bedrijven of specifieke merken niet aan de orde mag zijn in lesmateriaal, vanuit welke sector dergelijk lesmateriaal dan ook facultatief wordt aangeboden aan scholen.

Het bestaande verantwoordings- en toezichtregime is in onze ogen toereikend om oneigenlijke beïnvloeding van het onderwijs door derden te voorkomen of te corrigeren, of dit nu partijen betreft die als ‘ontwrichtende sectoren’ geduid worden of andere partijen, zoals goede doelen, (MKB)bedrijven, NGO’s en maatschappelijke organisaties die scholen facultatief lesmateriaal aanbieden. Verdere verscherping van het toezicht hierop zou een disproportionele belasting vormen voor scholen en voor de inspectie en zou zich slecht verhouden tot de vrijheid van meningsuiting en vrijheid van onderwijs.

Het gegeven dat er geen eenduidige definitie is te geven van wat een ‘ontwrichtende sector’ is (waar de één een bepaalde sector negatief beoordeelt, beoordeelt de ander die sector positief of neutraal) maakt het bovendien feitelijk onmogelijk om toe te zien op eventuele beïnvloeding door ‘ontwrichtende sectoren’ op het onderwijs. Het huidige regime biedt hiervoor voldoende waarborgen.

27

Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?

Antwoord

Ja. Zie de antwoorden op vraag 1-26.

[1] 40.De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving.

41.De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.

34.De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke en psychische gezondheid van henzelf en anderen.

  1. De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu.