Antwoord op vragen van de leden De Roon en Beertema over samenwerking tussen Amsterdamse universiteiten en de Chinese onderneming Huawei

2020Z15108

(ingezonden 27 augustus 2020)

Vragen van de leden De Roon en Beertema (beiden PVV) aan de ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over samenwerking tussen Amsterdamse universiteiten en de Chinese onderneming Huawei[1]

Vraag 1.

Deelt u de mening dat het risico vermeden moet worden dat nieuwe technologische ontwikkelingen op o.a. het terrein van kunstmatige intelligentie, internet en datavergaring, al of niet door tussenkomst van derden, in handen komen van dictaturen?[2]

Antwoord:

Nederlandse bedrijven en instellingen die strategische (militair en of dual use) goederen of technologie ontwikkelen dan wel produceren, zijn gehouden aan wet- en regelgeving op het gebied van exportcontrole. Indien technologie wordt geëxporteerd die voorkomt op de lijsten van exportcontroleregimes is een exportvergunning vereist. Exportvergunningaanvragen worden getoetst op grond van het EU gemeenschappelijk standpunt inzake wapenexport (EUR2008/944/GBVB), of de EU Dual Use Verordening (EUR428/2009). Nederland is partij bij meerdere internationale verdragen en aangesloten bij exportcontroleregimes waarbinnen lijsten met dual use goederen en technologie worden vastgesteld. Daarnaast wordt van alle Nederlandse bedrijven verwacht dat zij bij het internationaal zakendoen handelen in lijn met de OESO-Richtlijnen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights. Dit betekent dat zij in relatie tot hun waardeketens mogelijke risico’s – waaronder eventuele risico’s die verband houden met mensenrechtenschendingen en samenwerking met bedrijven die onder invloed staan van buitenlandse overheden – dienen te identificeren en te voorkomen of aan te pakken.

Overigens, Artificial Intelligence als wetenschaps- en toepassingsgebied is zeer breed en valt als zodanig niet als geheel binnen de kaders van dual use-goederen zoals die onder exportcontrole wetgeving is gedefinieerd.

Vraag 2.

Deelt u ook de mening dat China technologische ontwikkelingen regelmatig inzet op een manier die leidt tot onderdrukking van mensen?

Antwoord:

Te zien is dat door middel van geavanceerde censuurtechnieken het vrije woord op het Chinese internet steeds verder wordt ingeperkt, zowel op openbare fora zoals Weibo als in privégesprekken binnen apps zoals WeChat. Van de uitrol van surveillancetechnologie gaat gezien de politieke context in China een afschrikkende werking uit richting etnische en religieuze minderheden, mensenrechtenactivisten en andersdenkenden. Met name in Tibet en Xinjiang geldt dat surveillancetechnologie bijdraagt aan de onderdrukking van Tibetaanse boeddhisten en onder andere Oeigoerse moslims. Deze toepassingen brengen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden met zich mee.

Vraag 3.

Deelt u voorts de mening dat het denkbaar is dat ook ontwikkelingen op het gebied van zoektechnologie door een dictatuur kunnen worden ingezet om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken?

Antwoord:

Het is mogelijk dat zoektechnologie als een van vele databronnen gebruikt wordt om ongewenste ontwikkelingen, gebeurtenissen en personen (beter) op het spoor te komen, te intimideren en te onderdrukken. Op dit moment zijn er geen concrete aanwijzingen dat onderzoeksresultaten die voortkomen uit de samenwerking tussen Huawei Finland[3] en de UvA en VU – welke is gericht op de kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine) - specifiek hiervoor zullen worden gebruikt.

Het kabinet onderzoekt momenteel welke aanvullende maatregelen wenselijk zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht langs de weg van onderwijs en onderzoek tegen te gaan, gericht op het vergroten van de (kennis)veiligheid. Dit proces is eerder reeds genoemd in de beleidsreactie op het rapport van het Rathenau Instituut ‘Kennis in het Vizier’.[4] Het kabinet zal uw Kamer dit najaar nader informeren over de voortgang op dit proces.

Vraag 4.

Deelt u tenslotte de mening dat Nederlandse onderzoeksinstellingen zich niet moeten laten verleiden door het grote geld afkomstig uit China?


Antwoord:

Instellingen in onderwijs en onderzoek worden geacht om bij het aangaan van een samenwerking –ongeacht uit welk land de samenwerkingspartner afkomstig is- een zorgvuldige afweging te maken van de kansen, opbrengsten en risico’s. Daarin worden meerdere factoren meegewogen.

Vraag 5.

Vindt u ook dat niet van hen mag worden verwacht dat zij zelf beoordelen of samenwerking met (organisaties en personen uit) dictaturen tot schadelijke gevolgen voor mensenrechten kunnen leiden, doch dat die beoordeling een taak van de overheid is?

Antwoord:

Zie beantwoording vraag 4. De politieke situatie in een land, en het mogelijke effect daarvan op de samenwerking, is een van de factoren die meegewogen moeten worden bij het aangaan van internationale samenwerkingen. Die afweging van de kansen en risico’s maken instellingen zelf. De Nederlandse overheid kan kennisinstellingen in voorkomende gevallen bijstaan bij het maken van die afweging, onder andere door middel van informatie-uitwisseling en kennisdeling.

Deze taakverdeling respecteert de autonomie van de instellingen, een fundamenteel uitgangspunt van het Nederlandse kennisstelsel. Deze is wettelijk geborgd in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW).

Vraag 6.

Hoe beoordeelt u in het licht van het voorgaande de samenwerking tussen de Amsterdamse universiteiten en Huawei om nieuwe zoektechnologie te ontwikkelen en bent u bereid om een streep door dat project te zetten? Zo nee, waarom niet?

Antwoord:

De samenwerking is gericht op kennisontwikkeling op het gebied van meertalig en multimodaal zoeken in informatie voor consumenten, welke een civiele toepassing mogelijk maakt (zoals een zoekmachine).

De keuze om de samenwerking aan te gaan is uiteindelijk aan de instellingen. De universiteiten hebben die autonomie en verantwoordelijkheid, daarbij de kansen, risico’s en aandachtspunten en bestaande wet- en regelgeving in acht nemend. Het kabinet heeft geen formele rol in het goed- of afkeuren van samenwerkingsovereenkomsten van instellingen.

Vraag 7.

Wilt u deze vragen separaat en volledig beantwoorden?

Antwoord:

 Ja.

[1] Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Wiersma en Weverling (beiden VVD), ingezonden 26 augustus (vraagnummer 2020Z15050), van de leden Verhoeven, Belhaj en Sjoerdsma (allen D66), ingezonden 26 augustus (vraagnummer 2020Z15053) en van de leden Van der Molen en Van den Berg (beiden CDA), ingezonden 27 augustus 2020 (vraagnummer 2020Z15103)

[2] NRC, 25 augustus 2020, "Amsterdamse universiteiten richten AI-onderzoekslab op met Huawei", https://www.nrc.nl/nieuws/2020/08/25/amsterdamse-universiteiten-starten-ai-onderzoekslab-met-huawei-a4009711; Financieele Dagblad, 25 augustus 2020, "Amsterdamse universiteiten werken samen met omstreden techgigant Huawei", https://fd.nl/ondernemen/1355018/amsterdamse-universiteiten-werken-samen-met-omstreden-techgigant-huawei

[3] De overeenkomst is getekend met Huawei Finland. In de beantwoording wordt Huawei aangehouden als het om Huawei in het algemeen gaat. Daar waar het specifiek de samenwerkingsovereenkomst van de UvA en VU betreft, zal Huawei Finland worden genoemd.

[4] Rathenau Instituut: Kennis in het vizier. De gevolgen van de digitale wedloop voor de publieke kennisinfrastructuur, 20 december 2019, kamerstuk 30821, nr. 99 (bijlage)