Antwoord op vragen van de leden La?in en Van Gerven over de financiële consequenties van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving voor waterspeeltuinen

Geachte voorzitter,

Op 21 augustus 2020 ontving ik vragen van de leden Laҫin en Van Gerven (beiden SP) over de financiële consequenties van het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit kwaliteit leefomgeving voor waterspeeltuinen. Hierbij ontvangt u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties, de antwoorden op uw vragen.

Vraag 1

Kunt u bevestigen dat, als in 2022 de Omgevingswet en bijbehorende AMvB’s in werking treden, deze gaan gelden voor alle recreatieve zwem- of badgelegenheden in oppervlaktewater, zwemvijvers en overige zwemvoorzieningen groter dan 2m² , en dus ook voor waterspeeltuinen?

Antwoord op vraag 1

Ja, dat kan ik bevestigen.

Vraag 2

Kunt u aangeven of het waar is dat waterspeelplaatsen in de regel zullen gaan vallen in de categorie zwemvijver of overige van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal, Artikel 15)?

Antwoord op vraag 2

Voor zover het water in de waterspeelplaats niet in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, vallen deze situaties inderdaad onder het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal).

Voor zover het water wel in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, vallen deze onder het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl).

Vraag 3

Kent u het gegeven dat veel waterspeeltuinen, al dan niet door gemeenten afgestoten, in handen zijn van stichtingen, die met behulp van vrijwilligers, met veel moeite het hoofd boven water kunnen houden?

Antwoord op vraag 3

Ik ben ermee bekend dat veel waterspeeltuinen door stichtingen en verenigingen worden geëxploiteerd. Ik heb echter geen exacte gegevens over door wie waterspeeltuinen worden geëxploiteerd, evenmin over de financiële situatie van die exploitanten. De wetgeving stelt hier ook geen eisen aan.

Vraag 4

Kunt u aangeven of dit betekent dat de verantwoordelijkheid voor het opstellen van een beheersplan en het frequent monitoren van de waterkwaliteit, komt te liggen bij de exploitant, in veel gevallen een stichting of vereniging, van het betreffende oppervlaktewater?

Antwoord op vraag 4

De Omgevingswet verandert niets aan de verantwoordelijkheid van de exploitant van waterspeeltuinen. Daarbij kunnen voor de regels voor waterspeeltuinen twee situaties worden onderscheiden.

  • Als het water van de waterspeeltuin niet in contact staat met grondwater of oppervlaktewater, is het Bal van toepassing. Het gaat dus om een waterspeeltuin in een bassin. Net als onder de huidige regelgeving is ook onder de Omgevingswet de exploitant verantwoordelijk voor de naleving van de regels voor zwemmen en baden in waterbassins, zoals een waterspeeltuin. De regels van het Bal omvatten onder meer het uitvoeren van een risico-analyse en het opstellen en uitvoeren van een beheersplan, en de periodieke bemonstering van het water op 5 of 6 parameters (afhankelijk van het feit of er al dan niet verneveling plaatsvindt).
  • Als er sprake is van een waterspeeltuin in wateroppervlaktewater, is het Bkl van toepassing. Indien de waterspeeltuin op basis van het Bkl door de provincie is aangemerkt als officiële zwemlocatie, gelden de voor zwemlocaties gestelde regels. Die omvatten onder andere een jaarlijks fysiek veiligheidsonderzoek dat uitgevoerd wordt door de provincie, en het periodiek monitoren van het water op een tweetal microbiologische parameters. De monitoring wordt uitgevoerd door en op kosten van de waterbeheerder (waterschap of Rijkswaterstaat).

Vraag 5

Kunt u aangeven of daarmee ook de kosten voor het opstellen van het beheersplan en de frequente onderzoeken naar de waterkwaliteit door een erkend laboratorium voor rekening van deze stichtingen of verenigingen komen?

Antwoord op vraag 5

De exploitant is verantwoordelijk voor de naleving van de voorschriften, dit verandert niet onder de Omgevingswet. De exploitant is dus ook verantwoordelijk voor de naleving van de regels over het opstellen van een beheersplan en het laten uitvoeren van wateranalyses door een erkend laboratorium. Daarmee zijn ook de kosten daarvoor voor zijn rekening, ook als de exploitant een stichting of vereniging is.

Als er sprake is van oppervlaktewater, worden de kosten voor monitoring en het jaarlijks veiligheidsonderzoek gedragen door de provincie en waterbeheerder.

Vraag 6

Kunt u aangeven wat de motivatie was bij het opstellen van deze AMvB’s en of er bewust gekozen is voor een sterfhuisconstructie en er op deze manier voor te zorgen dat deze, veel al door vrijwilligers georganiseerde voorzieningen, verdwijnen?

Antwoord op vraag 6

De reden om regels te stellen voor waterspeeltuinen is om de gezondheid en veiligheid van gebruikers te waarborgen. Die regels voor waterspeeltuinen in een bassin zijn nu opgenomen in de Wet hygiëne en veiligheid badinrichtingen en zwemgelegenheden (Whvbz) en het gelijknamige besluit. Onder de Omgevingswet komen deze regels in het Bal.

Uiteraard is het jammer wanneer een vereniging vanwege onvoldoende middelen zou moeten stoppen met de waterspeeltuin. Bovenstaande regels zijn noodzakelijk voor de bescherming van de gebruikers van waterspeeltuinen en deze bescherming mag niet afhankelijk zijn van de financiële draagkracht van een exploitant. De gebruikers van deze waterspeeltuinen zijn vaak kleine kinderen en zij kunnen ziek worden van water dat niet voldoet aan de gestelde eisen of letsel oplopen indien de veiligheid onvoldoende is gewaarborgd.

Vraag 7

Kunt u aangeven op welke wijze, in het kader van de participatie bij het opstellen van deze AMvB’s, is gecommuniceerd met belanghebbende organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten, stichtingsbesturen en verenigingen?

Antwoord op vraag 7

Bij de voorbereiding van de betreffende regelgeving in Bal en Bkl zijn onder meer brancheorganisaties zoals Recron en KHN, bestuurlijke koepels VNG, IPO en Unie van Waterschappen betrokken. Ook zijn voorlichtingsbijeenkomsten gehouden voor de uitvoeringspraktijk. Veel van die organisaties hebben aan de uitnodiging gehoor gegeven. In 2018 is er een internetconsultatie gehouden waarop iedereen kon reageren. Daarbij is er geen inspraakreactie uitgebracht door een exploitant van een waterspeeltuin.

Vraag 8

Kunt u aangeven hoe en wanneer belanghebbende organisaties, gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten, stichtingsbesturen en verenigingen op de hoogte worden gebracht van de door hen te nemen initiatieven met betrekking tot de nieuwe regels voortkomend uit de omgevingswet en de AMvB’s die voor hen van toepassing zijn?

Antwoord op vraag 8

De implementatie van de Omgevingswet wordt ondersteund door het interbestuurlijke programma ‘’Aan de slag met de Omgevingswet’’. Regionale ImplementatieOndersteuners (RIO’s) zorgen voor informatie en kennis in de regio maar hebben ook een rol om signalen op te pakken over de uitwerking van de wet in praktijk. Daarnaast is het informatiepunt Omgevingswet (IPOw) hét centrale punt waar alle decentrale overheden, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties terecht kunnen met hun vragen over de Omgevingswet. De Toolkit Omgevingswet biedt ondersteuning van de communicatie van onder meer de bevoegd gezagen met inwoners en ondernemers.
Verder wordt er geleerd van de ervaringen van anderen, onder andere uit pilots. Op de website www.aandeslagmetdeomgevingswet.nl vindt men alle publicaties, infographics, oefencasussen en animaties, en informatie over bijvoorbeeld trainingen en bijeenkomsten. Ook komt er voor de inwerkingtreding een landelijke onlinecampagne die gericht is op inwoners en ondernemers.

Vraag 9

Deelt u de mening dat, hoewel het belang van veilig zwem- of speelwater natuurlijk voorop staat, het verleggen van de verantwoordelijkheid met betrekking tot de kwaliteit van het zwemwater naar de beheerders, niet zou mogen leiden tot een onevenredige stijging van de kosten voor deze stichtingen of verenigingen, waardoor het voortbestaan van deze waterspeeltuinen op het spel komt te staan?

Antwoord op vraag 9

Zoals ook aangegeven onder het antwoord op vraag 4 en 5 verandert de Omgevingswet niets aan de verantwoordelijkheid van de exploitant. Die verantwoordelijkheid wordt dus onder de Omgevingswet niet verlegd. Veilig zwemwater of speelwater moet te allen tijde worden geborgd. Bij het stellen van deze regels is uiteraard ook gekeken naar de proportionaliteit van de regels voor de exploitant in verhouding tot het te beschermen belang. Zo zijn bijvoorbeeld metingen van de waterkwaliteit die weinig zinvol zijn geschrapt, en zijn omgekeerd metingen die naar de huidige inzichten wél relevant zijn, voorgeschreven. Daarnaast hebben exploitanten in het Bal ten opzichte van de huidige regels via doelvoorschriften meer ruimte gekregen om zelf te bepalen met welke maatregelen ze aan gestelde doelen kunnen voldoen. Dit biedt mogelijkheden voor besparingen, doordat maatregelen gecombineerd kunnen worden of beter afgestemd kunnen worden op de situatie van de waterspeeltuin.

Tot slot bevat het Bal ten opzichte van de huidige regels meer maatwerkmogelijkheden. Zo kan de provincie als bevoegd gezag de verplichte maandelijkse metingen deels laten vervallen als deze in de specifieke situatie geen zin hebben, mits de gezondheid gewaarborgd blijft. De exploitant kan zelf verzoeken om maatwerk. Uiteraard kan daarbij het beheerplan een rol spelen. Daarbij hoeft het opstellen van een risicoanalyse en beheerplan niet door een externe deskundige plaats te vinden. Bij het opstellen van deze documenten is het juist van belang dat de exploitant de risico’s in beeld brengt en nadenkt over de te treffen maatregelen, zoals maatregelen ter voorkoming van verontreiniging en verdrinking. De kosten van een risicoanalyse en beheerplan kunnen daarom beperkt blijven. De kosten zullen deels ook samenhangen met de omvang van de waterspeelplaats en bepaalde maatregelen – zoals het uitvoeren van een risicoanalyse en het opstellen van een beheersplan – kunnen ook door de beheerder worden uitgevoerd. Die maatregelen hoeven dus niet te worden uitbesteed, zodat kosten kunnen worden uitgespaard.

De nieuwe regels brengen dus extra kosten voor metingen van de waterkwaliteit met zich mee, maar anderzijds ook mogelijkheden voor besparingen vanwege doelvoorschriften en maatwerkmogelijkheden. De verwachting is dat er geen sprake zal zijn van een onevenredige stijging van kosten. Ook het uitgevoerde onderzoek naar de lasten geeft daarvoor voor geen aanleiding. [1]

Vraag 10

Bent u bereid om te onderzoeken of de invoering van de Omgevingswet en de AMvB Besluit Kwaliteit Leefomgeving in 2022, leidt tot ongewenste financiële neveneffecten bij beheerders van waterspeeltuinen of andere recreatieve oppervlaktewaterlichamen?

Vraag 11

Bent u bereid om, als blijkt dat sprake is van een ongewenst financieel neveneffect, te zoeken naar oplossingen die kunnen bijdragen aan het behoud van deze voor veel, vooral kleine, kinderen belangrijke voorzieningen?

Antwoord op vraag 10 en 11

Ik volg de uitvoering van de nieuwe regels uiteraard en mijn ministerie heeft daarover ook contact met organisaties in het veld. Als daaruit blijkt dat er ongewenste effecten optreden dan ga ik uiteraard met de sector in gesprek en zal bekeken worden of er bijsturing nodig is. Daarbij staat het belang van de bescherming van de gezondheid en veiligheid van gebruikers te allen tijde voorop. Het ligt daarom niet voor de hand dat financiële problemen bij waterspeeltuinen aanleiding zijn om het beschermingsniveau te verlagen. In geval van geldnood ligt het eerder voor de hand dat op lokaal niveau wordt gekeken hoe de exploitatie van een waterspeeltuin gecontinueerd kan worden. Zo is de afweging om bijvoorbeeld subsidie te verstrekken bij uitstek een lokale afweging. Om die reden zie ik geen aanleiding voor een onderzoek.

Hoogachtend,

DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT,

drs. C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

[1] Sira Eindrapport - Kosten en baten Bal badinrichtingen, 6 december 2017