Antwoord op vragen van het lid Van Eijs over het bericht 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf'

Hiermee bied ik u, mede namens de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de antwoorden aan op de vragen van het lid Van Eijs (D66) over het bericht 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf”. Deze vragen zijn op 11 juni 2020 ingezonden.

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,




drs. K.H. Ollongren

2020Z10739

Vragen van het lid Van Eijs (D66) aan de minister en staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf' (ingezonden 11 juni 2020)

Vraag 1:

Kent u het bericht 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf'? [1]

Antwoord 1:

Ja.

Vraag 2:

Deelt u de mening dat het tegengaan van windhinder een belangrijk aspect bij hoogbouw is, zeker nu naar verwachting steeds vaker hoogbouw wordt toegepast? Zo ja, hoe voorziet de huidige regelgeving in deze windhinder?

Antwoord 2:

Ja. Regels ter voorkoming van onaanvaardbare windhinder kunnen, indien nodig, onderdeel uitmaken van de vaststelling en uitvoering van het (gemeentelijke) bestemmingsplan. Daarnaast gelden in het kader van constructieve veiligheid landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 (onder de Omgevingswet in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving). Deze eisen beogen onder andere dat gevels voldoende bestand zijn tegen wind en geen veiligheidsgevaar zijn voor passanten.

Vraag 3:

Klopt het dat er, zoals in het artikel wordt gesteld, nog geen nationale richtlijn voor windhinder bestaat, en wat kan de in Eindhoven gebruikte NEN-norm hierin betekenen?

Antwoord 3:

Het Nederlandse Normalisatie-instituut NEN heeft in 2006 de NEN 8100 Windhinder en windgevaar in de gebouwde omgeving gepubliceerd. Gemeenten kunnen, net zoals Eindhoven, in hun gemeentelijke regelgeving het gebruik van NEN 8100 voorschrijven en normen aan windhinder en windgevaar stellen.

Vraag 4:

Denkt u dat met de Eindhovense aanpak om vooraf verplicht te testen op de invloeden van wind rondom hoogbouw een bijdrage geleverd kan worden aan de omgevingsveiligheid en het tegengaan van windhinder?

Antwoord 4:

Als het gaat om het tegengaan van windhinder zal deze aanpak een bijdrage leveren. Bij omgevingsveiligheid speelt echter ook de constructieve veiligheid van een gebouw een rol. Voor de constructieve veiligheid gelden landelijke eisen in het Bouwbesluit 2012 (onder de Omgevingswet in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving). Deze eisen beogen onder andere dat gevels voldoende bestand zijn tegen wind en geen veiligheidsgevaar zijn voor passanten.

Vraag 5:

Bent u bereid om de lessen die in Eindhoven worden getrokken rondom wind­hinder breed toe te passen?

Vraag 6:

Zo nee, onderzoekt u alternatieve wijzen waarop windhinder en –veiligheid geborgd worden?

Antwoord 5 en 6:

Het is aan gemeenten om in hun gemeentelijke regelgeving het tegengaan van windhinder mee te nemen. Onder de nieuwe Omgevingswet is windhinder een aspect van de fysieke leefomgeving (artikel 2.1 Ow). Hierdoor is het een onderdeel van de taak van de gemeente voor het evenwichtig toedelen van functies aan locaties (artikel 2.4 en 4.2 Ow) in het omgevingsplan. De rijksoverheid heeft voor dit aspect van de fysieke leefomgeving geen instructieregels opgesteld. Daarom heeft de gemeente de vrijheid om deze zelf in te vullen. Daarbij kan de gemeente gebruik maken van alle mogelijkheden van het instrument omgevingsplan. Ook kan zij daarbij gebruik maken van de norm NEN 8100.

Vraag 7:

Welke lessen zijn er door het Rijksvastgoedbedrijf getrokken rondom de windveiligheid en –hinder bij ministeriële gebouwen naar aanleiding van onder meer de incidenten bij de Rijnstraat en de Hoftoren in Den Haag?

Antwoord 7:

NEN 8100 wordt door het Rijksvastgoedbedrijf structureel toegepast bij nieuwbouw of gebouwrenovaties die het windklimaat van de gebouwde omgeving kunnen beïnvloeden. De incidenten in het verleden bij de Hoftoren en recentelijk bij de Rijnstraat 8 hebben betrekking op de constructieve veiligheid van de gevelconstructie. Hiervoor geldt de, in het Bouwbesluit aangewezen, NEN-EN 1991-1-4: 2005 – “Belastingen op constructies – windbelasting”. Bij beide incidenten was sprake van een onvolkomenheid in de gevelconstructie, waardoor het weerstaan van de windbelasting niet meer volledig kon worden gegarandeerd. Zoals eerder geantwoord op de Kamervraag van het lid Van Eijs (Aanhangsel van de handelingen 2019/20, nr. 170, vraag 10): ‘Bij de Hoftoren ging het om aluminium beplatingen die onvoldoende waren geborgd. In de Rijnstraat gaat het om geleverde ruiten waarin, zoals uit het genoemde notitie blijkt, ondanks de uitgevoerde testen en de daarbij horende documentatie, onzuiverheden zitten die tot breuken hebben geleid.’ Op basis van eigen ervaring en die van de markt treft het Rijksvastgoedbedrijf, zolang een onvolkomenheid niet opgelost is, specifieke beheersmaatregelen, waaronder bij zeer harde wind tijdelijke afzetting van de omgeving ten behoeve van de veiligheid van omstanders.

Vraag 8:

Kunt u deze vragen binnen drie weken beantwoorden?

Antwoord 8:

Ja.

[1] Eindhovens Dagblad, 'Eindhoven gaat windhinder bij nieuwe woontorens te lijf', 9 juni 2020

https://www.ed.nl/eindhoven/eindhoven-gaat-windhinder-bij-nieuwe-woontorens-te-lijf~a059bd1c/

Indiener(s)