Antwoord op vragen van de leden Bergkamp, Van den Hul en Özütok over het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’

In antwoord op uw brief van 17 april 2020 deel ik u mee dat de schriftelijke vragen van de leden Bergkamp (D66), Van den Heul (PvdA) en Özütok (GroenLinks) inzake het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’, worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage van deze brief.

 
 
 
 
 
 

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus

 
   

Antwoorden Kamervragen van de leden Bergkamp (D66), Van den Hul (PvdA) en Özütok (GroenLinks) aan de ministers van Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’ (ingezonden 17 april 2020, 2020Z06931)

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht ‘Amsterdams homokoppel uitgescholden en bespuugd’?

Antwoord op vraag 1

Ja, dit bericht is mij bekend.

Vraag 2

Wat vindt u van het feit dat anno 2020 mensen vanwege hun seksuele gerichtheid (en/of gendergerichtheid of –expressie) nog steeds op straat worden gediscrimineerd en met dergelijk respectloos gedrag worden geconfronteerd?

Antwoord op vraag 2

Dit vind ik onacceptabel. Discriminatie, op welke grond dan ook, is in Nederland niet toegestaan.

Vraag 3

Bent u het ermee eens dat dergelijk discriminatoir geweld ervoor zorgt dat lhbti-ers zich niet veilig voelen en daardoor minder zichtbaar zichzelf durven te zijn op straat?

Antwoord op vraag 3

Ieder mens zou zich veilig moeten kunnen voelen en zichzelf kunnen zijn op straat.

Of in dit specifieke geval sprake is geweest van geweld met een discriminatoire achtergrond, moet nog door uiteindelijk een rechter worden vastgesteld.

Het recent aan uw Kamer aangeboden WODC-onderzoek “Speciale behoeften van slachtoffers van hate crime ten aanzien van het strafproces en de slachtofferhulp”[1] bevestigt dat het discriminatie-aspect van invloed is op de ernst en de duur van de psychosociale gevolgen van het delict. In vergelijking met “reguliere” slachtoffers hebben slachtoffers van een commuun delict met een discriminatie-aspect gemiddeld meer te lijden onder het strafbare feit. Zij hebben bijvoorbeeld vaker en langer last van depressieve gevoelens, woede, angst en stress als gevolg van het delict. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn dat het discriminatoire motief het delict persoonlijker maakt dan delicten zonder haatmotief, dat de slachtoffers in zekere zin “inwisselbaar” (en daarmee machtelozer) zijn, en dat veel van deze slachtoffers gedurende hun leven herhaaldelijk te maken krijgen met hate crime. Juist deze cumulatieve impact kan ernstige gevolgen teweegbrengen.

Vraag 4

Bent u ermee bekend dat veel hate crime slachtoffers terugdeinzen voor het doen van aangifte en dat zij dus al problemen ervaren vóórdat er strikt genomen sprake is van een strafprocedure?

Antwoord op vraag 4

Ja. Uit het hierboven aangehaalde WODC-onderzoek komt ook naar voren dat de meldingsbereidheid bij slachtoffers van hate crime laag is.

Vraag 5

Hoe kijkt u aan tegen publieke informatie- en bewustwordingscampagnes die hate crime slachtoffers informeren over hun rechten om aangifte te stimuleren? Bent u bereid hier (meer) werk van te maken?

Antwoord op vraag 5

Zoals ik heb aangekondigd in het Actieplan Veiligheid LHBTI, dat ik op 2 april 2019 aan uw Kamer heb aangeboden (2018-2019, nr. 303), zet ik in op diverse trajecten die het proces van melding en aangifte en het oppakken van die meldingen en aangiften verder verbeteren. Hierover ga ik in gesprek met politie, OM en belangenorganisaties. Het is daarbij mijn streven dat alle meldingen en aangiften tenminste worden geadresseerd, binnen dan wel buiten het strafrecht. Ik ben voornemens dit traject af te ronden met een publiekscampagne gericht op de meldings- en aangiftebereidheid van LHBTI.

Vraag 6

Bent u bekend met het feit dat binnen de lhbti-gemeenschap een algemeen gebrek aan vertrouwen in de rechtshandhavende instanties bestaat, en concrete negatieve ervaringen met de politie ook een belangrijke rol kunnen spelen? Bent u tevens bekend met het feit dat slachtoffers zich ook laten weerhouden van aangifte omdat zij hun homo- of biseksuele georiënteerdheid of hun transgenderachtergrond niet bekend willen maken?

Antwoord op vraag 6

Ja, deze problematiek is mij bekend.

Vraag 7

Bent u het ermee eens dat vanuit de overheid alle mogelijke inzet moet worden gepleegd om de veiligheid van lhbti-ers te vergroten zodat zij zichtbaar zichzelf kunnen zijn zonder om die reden te worden bedreigd of mishandeld?

Antwoord op vraag 7

In het reeds eerder aangehaalde Actieplan Veiligheid LHBTI staat een overzicht van de inzet van de rijksoverheid en van de G4 om de veiligheid van LHBTI’s te vergroten. Daarnaast ben ik voornemens om samen met mijn collega van OCW en met de G4 te bezien of het onderzoek naar de achtergrond van daders van geweld tegen LHBTI’s kan worden geactualiseerd. Voorts heb ik gevraagd om ook met het COC en andere organisaties die opkomen voor de belangen van LHBTI’s te mogen spreken. Ik wil graag met hen om de tafel om te bespreken wat er vanuit mijn ministerie kan worden ondernomen om vooral bij jonge mensen respect voor ieders seksuele gerichtheid en geslacht een vanzelfsprekendheid te laten zijn.

Vraag 8

Bent u met het oog daarop bereid om alsnog gespecialiseerde discriminatierechercheurs in te voeren, zodat slachtoffers van hate crimes meer gestimuleerd zullen zijn tot het doen van een melding of aangifte? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid om hiertoe bijvoorbeeld een pilot te starten om hiermee ervaring op te doen? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 8

De politie is er voor iedereen. Dat betekent ook dat slachtoffers bij elke politiemedewerker terecht moeten kunnen als zij melding willen maken van discriminatie. De politie kiest daarmee niet voor verdergaande functiespecialisatie op dit terrein, maar zorgt dat elke politiemedewerker in generalistische zin kennis heeft van het fenomeen discriminatie en haar verschillende uitingsvormen, het feit dat discriminatie strafbaar is en een discriminatieaspect bij een commuun delict strafverzwarend kan zijn en weten hoe het (kwetsbare) slachtoffer van discriminatie correct moet worden bejegend. De opleidingen bij de politie zijn daarop gericht. De politie zorgt er eveneens voor dat kennis en inzichten op het terrein van de verschillende leefstijlen en culturen in onze samenleving ook in haar organisatie aanwezig zijn en beschikbaar via het Netwerk Divers Vakmanschap die in alle eenheden een plek hebben gekregen. In dit netwerk zijn de informele diversiteitsnetwerken binnen de politie, zoals Roze in Blauw, vertegenwoordigd. Zij onderhouden de contacten met de groepen in de samenleving. Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de expertise op dit terrein te borgen en te verspreiden.

Vraag 9

Kunt u bevestigen dat volgens het onderzoeksrapport van het WODC het inzetten van gespecialiseerde hate crime agenten en officieren van justitie door veel buitenlandse respondenten steevast als een best practice wordt beschouwd en ook enkele geïnterviewde belangenorganisaties daar heil in zien?

Vraag 10

Wat vindt u van de in het WODC-rapport voorgestelde maatregel – zoals ook toegepast in het Verenigd Koninkrijk - dat bepaalde politiekorpsen (in grote stedelijke gebieden) werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen, waarbij de meeste korpsen (daarnaast) gespecialiseerde agenten hebben die zijn belast met het onderzoeken van hate crime?

Vraag 11

Welke mogelijkheden ziet u om een dergelijke maatregel ook in Nederland door te voeren?

Vraag 12

In hoeverre staat u in contact met landen als het Verenigd Koninkrijk en Zweden die reeds ervaring hebben met de inzet van gespecialiseerde rechercheurs en, zo ja, welke lessen kunt u uit hun ervaring trekken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te pakken?

Antwoord op vragen 9, 10, 11 en 12

Er zijn meerdere manieren waarop een behoefte tot specialisatie op het terrein van discriminatie kan worden georganiseerd. In het WODC-rapport wordt niet de aanbeveling gedaan om te gaan werken met gespecialiseerde hate crime afdelingen en/of gespecialiseerde rechercheurs. De politie in Nederland maakt een keuze voor het Netwerk Divers Vakmanschap als middel om de expertise op divers vakmanschap te borgen en te verspreiden. Daarnaast werken politie, OM en antidiscriminatie voorzieningen bij gemeenten nauw samen op basis van een periodieke geüpdatete lijst van meldingen, aangiftes, mutaties en processen-verbaal van discriminatie, zodat discriminatie-incidenten betekenisvol worden afgedaan. Voor de nabije toekomst geldt dat de politie, als een extra voorziening om de specifieke kennis over de aanpak van discriminatie te borgen en te delen, een landelijke coördinatiefunctie zal inrichten.

Een specialistische functie of afdeling binnen de politie voor de aanpak van hate crime past niet in de Nederlandse juridische context waarbinnen de opsporing en vervolging functioneert. Dit in tegenstelling tot landen als het Verenigd Koninkrijk. De strafwetgeving in Nederland kent immers het juridische begrip hate crime niet. Het is daarom niet mogelijk om de best practices uit de in het onderzoek genoemde landen rechtstreeks door te vertalen naar de Nederlandse situatie. Nederland kent een aantal discriminatiebepalingen in het Wetboek van Strafrecht (zoals bijvoorbeeld art. 137c, a 137d en 137e) maar het merendeel van de discriminatie-incidenten zijn commune delicten (zoals bedreiging, geweld, bekladding) met een discriminatoir aspect. Dit betekent dat slachtoffers aangifte doen van een commuun delict. Het discriminatoire aspect kan door het slachtoffer worden gemeld en politiemedewerkers zullen het slachtoffer ook actief bevragen indien zij het vermoeden hebben dat dit speelt. Dat betekent dat alle politiemedewerkers in generalistische zin die kennis moeten hebben om discriminatie te herkennen en aan te pakken. Dit maakt onderdeel uit van de individuele beoordeling van de kwetsbaarheid van slachtoffers bij de aangifte van een incident.

Het OM beschikt op ieder arrondissementsparket op het gebied van discriminatie over gespecialiseerde discriminatie Officieren van Justitie, die vaak ondersteund worden door een discriminatiesecretaris dan wel beleidsmedewerker. Daarnaast heeft het OM een Landelijk Expertisecentrum discriminatie (het LECD). Iedere officier in NL kan discriminatiezaken doen en kan voor meer ingewikkelde of meer principiële casussen terecht bij de lokale discriminatie OvJ en het LECD.

Vraag 13

Bent u het ermee eens dat een betere borging en officiële erkenning van een informeel medewerkersnetwerk zoals Roze in Blauw binnen de politieorganisatie ertoe leidt dat slachtoffers zich hierdoor daadwerkelijk serieus genomen weten en zich gesterkt voelen bij het doen van aangifte? Kunt u aangeven welke acties u onderneemt om Roze in Blauw nog beter binnen de politieorganisatie te verankeren?

Antwoord op vraag 13

Juist doordat de informele diversiteitsnetwerken in de politieorganisatie, zoals Roze in Blauw, de laatste anderhalf jaar zijn verbonden en ondergebracht bij het formele Netwerk Divers Vakmanschap, zijn zij verankerd in de politieorganisatie. Binnenkort spreek ik met de Korpsleiding door over de wijze waarop de politie de ondersteuning van slachtoffers – en met inbreng van Roze en Blauw – organiseert.

Vraag 14

Kunt u aangeven of politieagenten in opleiding allemaal worden getraind in het omgaan met hatecrime (slachtoffers) en/of discriminatie?

Antwoord op vraag 14

Al tijdens de introductie en daarna in de opleiding wordt veel aandacht besteed aan de vier onderliggende kernwaarden van de politie: integer, betrouwbaar, moedig en verbindend. Hierbij komt ook artikel 1 van de Grondwet, het artikel over gelijke behandeling, het discriminatieverbod en discriminatie aan bod. De vier kernwaarden van de politie vormen de basis voor elke politieagent.

Er is in het curriculum van de basispolitieopleiding van aspiranten volop aandacht voor wet- en regelgeving met betrekking tot discriminatie, voor sociaal-communicatieve vaardigheden die daarmee samenhangen, en voor het omgaan met morele dilemma’s die daaruit voortvloeien. Omdat de basispolitieopleiding is opgebouwd rond de beroepstaken van de politie (handhaving, noodhulp, opsporing, signaleren en adviseren) worden de aspiranten vooral praktisch getraind, met casuïstiek op het gebied van diversiteit en discriminatie. Tijdens het aanleren van het opnemen van een aangifte wordt bijvoorbeeld specifiek aandacht besteed aan het beleid van het OM, zoals dat is neergelegd in de aanwijzing discriminatie. Tegengaan van discriminatie is een speerpunt en een aangifte van discriminatie moet altijd opgenomen worden door de verbalisant en moet ook worden ingestuurd aan het OM. Docenten in het politieonderwijs gebruiken actuele berichtgeving over casussen strafbare feiten en het optreden van de politie daarin.

Vraag 15

Klopt het dat discriminatie weliswaar is “gemainstreamd” in de initiële opleiding, maar dat het nog beter moet worden verankerd in het verplichte curriculum van de Politieacademie?

Vraag 16

Kunt u aangeven of de modules die Roze in Blauw verzorgt aan de Politieacademie een verplichtend karakter hebben of dat het keuzemodules betreft? Indien het laatste het geval is, bent u bereid om deze modules alsnog verplicht te laten opnemen in het curriculum?

Vraag 17

Bent u bereid om binnen het curriculum van de Politieacademie alsnog een leerlijn (lhbti)-discriminatie te ontwikkelen, waarmee de kennis over dit onderwerp binnen de politieorganisatie wordt geborgd en daarmee een bijdrage kan worden geleverd aan de vergroting van de meldings- en aangiftebereidheid van slachtoffers? Zo nee, waarom niet?

Vraag 18

Kunt u aangeven of de specialistische kennis en vaardigheden bij alle medewerkers voldoende is geborgd door middel van verplichte training voor alle (frontoffice) agenten?

Antwoord op vragen 15, 16, 17 en 18

De basisopleiding leidt op tot startbekwame politiemedewerkers. Voor de verankering van wat startbekwaamheid inhoudt, zijn er kwalificaties voor de basisopleiding, die formeel worden vastgesteld. De Politieacademie levert nieuwe politiemedewerkers af die tijdens de opleiding hebben aangetoond dat zij over de noodzakelijke kennis en vaardigheden en over de juiste beroepshouding beschikken om aan de slag te gaan bij de politie. De kwalificaties zijn vertaald naar de inhoud en vorm van de opleiding. Binnenkort stel ik nieuwe kwalificaties vast, waarin de kernwaarden van de politie een rode draad zijn. De keuze van een politieagent voor een bepaalde aanpak in een bepaalde situatie wordt - naast regelgeving - ook in hoge mate bepaald door beroepsethiek en reflecterend vermogen. De dilemma’s die dit met zich meebrengt, vereisen een sterk moreel kompas en de opleiding is gericht op de ontwikkeling daarvan.

De basisopleiding kent verder een zogenaamde Body Of Knowledge (BOK) waarin een groot aantal artikelen zijn benoemd die in de opleiding aan bod komen en ook terugkomen in de drie kennistoetsen (leerjaar 1, 2 en 3). Hieronder vallen onder meer art. 1 Grondwet en art. 137c Wetboek van Strafrecht (beledigend uitlaten o.a. wegens homoseksuele gerichtheid). Ook dit is een vorm van verankering in dit geval in de kenniscomponent.

Divers vakmanschap in brede zin is de rode draad in de opleiding, met een variëteit aan wisselende casussen afhankelijk van actuele gebeurtenissen en ontwikkelingen. Diversiteit kent immers vele verschijningsvormen: etnische herkomst, religie, sekse, seksuele geaardheid etc. Roze in Blauw is nooit een vast of apart onderdeel van het huidige curriculum geweest. Het is een middel om gebruik te maken van bestaande netwerken binnen de Politie om dit thema invulling te geven (door gastlessen b.v.). Dit geldt ook voor het Netwerk Divers Vakmanschap.

[1] https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2020/03/16/tk-bijlge-speciale-behoefte-van-slachtoffers-van-hate-crime-ten-aanzien-van-het-strafproces-en-de-slachtofferhulp.

Indiener(s)