Antwoord op vragen van het lid Van Haga over de uitvoering van de aangenomen motie inzake de verruiming van de verliesverrekening van de Vpb

Geachte voorzitter,

Hierbij stuur ik u de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Haga (Van Haga) aan de minister van Financiën over de uitvoering van de aangenomen motie inzake de verruiming van de verliesverrekening van de Vpb (ingezonden 11 mei 2020, kenmerk 2020Z08309).

Hoogachtend,

De staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,

J.A. Vijlbrief

2020Z08309

Vragen van het lid Van Haga (Van Haga) aan de minister van Financiën over de uitvoering van de aangenomen motie inzake de verruiming van de verliesverrekening van de Vpb (ingezonden 11 mei 2020).

Vraag 1

Bent u op de hoogte van de aangenomen motie Van Haga/Baudet inzake de verruiming van de verliesverrekening van de Vpb en dan specifiek de verruiming van de carry back en carry forward? 1)

Antwoord vraag 1

Ja.

 

Vraag 2

Kunt u aangeven op welke wijze en binnen welke termijn u uitvoering zult gaan geven aan deze motie?

Vraag 3

Kunt u aangeven of en zo ja, wanneer u deze motie zult verwerken in wetgeving?

Vraag 4

Kunt u aangeven welk belastingjaar het eerste jaar zal zijn waarvoor de verruiming van de carry back en carry forward zal gelden?

 

Antwoord vraag 2, 3 en 4

De bijzondere omstandigheden als gevolg van de coronacrisis zijn voor het kabinet aanleiding om doorlopend onderzoek te doen naar mogelijke economische en fiscale maatregelen die het Nederlandse bedrijfsleven in deze zware periode kunnen ondersteunen. In dit kader is reeds een breed pakket aan maatregelen genomen die onder andere tot doel hebben om onmiddellijk een bijdrage te leveren aan het verbeteren van de liquiditeitspositie van ondernemers. Het is immers van belang dat ondernemers die op dit moment in moeilijkheden verkeren als gevolg van de coronacrisis, ook op dit moment worden ondersteund. In de aangenomen motie verwijzen de leden Van Haga en Baudet naar de huidige termijnen voor verliesverrekening in de vennootschapsbelasting (één jaar achterwaarts en zes jaar voorwaarts) en verzoeken deze leden te onderzoeken of een verruiming van deze huidige verliesverrekeningstermijnen kan bijdragen aan het verbeteren van de liquiditeitspositie van het Nederlandse bedrijfsleven. Om de liquiditeitspositie van het bedrijfsleven te verbeteren heb ik inmiddels in het Besluit noodmaatregelen coronacrisis – vooruitlopend op wetgeving – een aanvullende fiscale maatregel getroffen die dit doel nastreeft.[1] Belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting wordt daarin namelijk de mogelijkheid geboden om, met inachtneming van een aantal voorwaarden, een zogenoemde fiscale coronareserve te vormen. De vorming van een dergelijke reserve is ook in lijn met een andere motie van de leden Van Haga en Baudet die is aangenomen.[2] De reserve zorgt er immers voor dat belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bij het bepalen van de winst die zij in het jaar 2019 genoten hebben, geheel of gedeeltelijk een reserve kunnen vormen in verband met het coronagerelateerde verlies dat zich naar verwachting voor zal doen in het jaar 2020. De vorming van de reserve verlaagt de winst van het jaar 2019, waardoor minder vennootschapsbelasting betaald hoeft te worden. Belastingplichtigen kunnen op deze manier (een deel van) het bedrag dat zij reeds op basis van de voorlopige aanslag 2019 hebben betaald, terugkrijgen. De fiscale coronareserve valt in het jaar 2020 vrij in de winst. De wetgeving omtrent de fiscale coronareserve wordt op dit moment voorbereid en zal worden opgenomen in het Belastingplan 2021.

Verder merk ik op dat ik vooralsnog geen aanleiding zie om de termijnen van de verliesverrekening in de vennootschapsbelasting op korte termijn te verruimen. Verliesverrekening leidt in zijn algemeenheid namelijk niet tot een snelle verbetering van de liquiditeitspositie en vormt derhalve geen onmiddellijke stimulans voor het doen van investeringen. Immers, een belastingplichtige kan het fiscale verlies dat hij in een boekjaar lijdt pas aan het einde van dat boekjaar berekenen. Dat verlies kan vervolgens op zijn vroegst (gedeeltelijk en voorlopig) worden verrekend zodra de aangifte vennootschapsbelasting over dat verliesjaar is ingediend.[3] Bij vaststelling van de aanslag vennootschapsbelasting over het verliesjaar wordt het (volledige) verlies definitief verrekend met de winsten van het voorafgaande jaar. Indien het boekjaar van een belastingplichtige eindigt op 31 december 2020, betekent dit dat een (gedeeltelijke en voorlopige) teruggaaf als gevolg van achterwaartse verliesverrekening op zijn vroegst in de loop van het jaar 2021 beschikbaar is. Bij voorwaartse verliesverrekening is het vanzelfsprekend dat het liquiditeitsvoordeel op een nog later moment optreedt, aangezien dit afhankelijk is van toekomstige winsten. Vanwege dit effect vind ik het belangrijk om op dit moment de nadruk te leggen op maatregelen die op kortere termijn een bijdrage leveren aan de verbetering van de liquiditeitspositie van belastingplichtigen.

 

1) Kamerstuk 35430, nr. 25.

[1] Fiscale tegemoetkomingen naar aanleiding van de coronacrisis; (Besluit noodmaatregelen coronacrisis), Besluit van 6 mei 2020, nr. 2020-9594.

[2] Kamerstukken II 2019/20, 35 430, nr. 26.

[3] Vooruitlopend op de definitieve verliesverrekening (hetgeen pas mogelijk is indien de aanslag over het verliesjaar is vastgesteld), kan al een verzoek worden ingediend tot voorlopige achterwaartse verliesverrekening (artikel 21, lid 3, Wet op de vennootschapsbelasting 1969). Op deze wijze kan 80% van het vermoedelijke verlies alvast achterwaarts worden verrekend.

Indiener(s)