Antwoord op vragen van het lid Voordewind over de stand van zaken in de processen tegen de door Nederland uitgeleverde Rwandezen I. en M. en de zaak tegen de moeder van de Rwandese oppositiepolitica Victoire Ingabire

In antwoord op uw brief van 19 december 2019 worden de schriftelijke vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) inzake de stand van zaken in de processen tegen de door Nederland uitgeleverde Rwandezen I. en M. en de zaak tegen de moeder van de Rwandese oppositiepolitica Victoire Ingabire mede namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De Minister van Justitie en Veiligheid, De Minister van Buitenlandse Zaken

Ferd Grapperhaus

Stef Blok


Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Buitenlandse Zaken op de vragen van het lid Voordewind (ChristenUnie) over de stand van zaken in de processen tegen de door Nederland uitgeleverde Rwandezen I. en M. en de zaak tegen de moeder van de Rwandese oppositiepolitica Victoire Ingabire (ingezonden 19 december 2019, nr. 2019Z25836)

Vraag 1

Wat is de voortgang van het proces geweest tegen Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. in Rwanda sinds hun uitlevering nu ruim drie jaar geleden?

Vraag

In welk stadium bevond zich het onderzoek tegen de twee betrokkenen op het moment dat Nederland hen met urgentie uitleverde?

Vraag 3

Waarom is de rechtszaak na drie jaar nog altijd niet van start gegaan? Was ten tijde van de uitzetting voorzien dat de rechtszaak nog zo lang op zich zou laten wachten? Hoe beoordeelt u de lange duur van het proces, ook gezien het voorarrest in Nederland?

Antwoord op vragen 1, 2 en 3

Op 12 november 2016 zijn de van genocide verdachte Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. uitgeleverd aan Rwanda. Het precieze stadium van het strafrechtelijk onderzoek in Rwanda ten tijde van de uitleveringen was niet bekend en werd als niet relevant geacht voor de beoordeling van de uitleveringsverzoeken.

Op advies van de rechtbank Den Haag is besloten de gerechtelijke procedures in Rwanda te laten monitoren. [1] De monitoring wordt in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uitgevoerd door de non-gouvernementele organisatie International Commission of Jurists (ICJ).

De monitoringsrapportages worden elke twee maanden openbaar gemaakt op rijksoverheid.nl. De laatste rapportages zijn gepubliceerd op 3 januari 2020. [2] Uit deze monitoringsrapportages kan worden afgeleid dat Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. sinds hun uitlevering op 12 november 2016 aan Rwanda op 21 november 2016 voor het eerst aan een rechter zijn voorgeleid. Hierna vonden regelmatig ‘pre-trial’ zittingen plaats waarbij onder andere over de voortzetting van de voorlopige hechtenis van de verdachten werd besloten.

In september 2017 zijn de rechtszaken tegen Jean-Claude I. en Jean-Baptiste M. van start gegaan. De procedures bevinden zich sindsdien in de trial phase en de inhoudelijke behandeling van de zaken vindt, in overeenstemming met Artikel 2 van de Rwandese Transfer Law, plaats voor de High Court. In de Rapportagebrief Internationale Misdrijven van 27 maart 2019 [3] is echter abusievelijk vermeld dat de procedures zich nog in de ‘pre-trial phase’ zouden bevinden. Uit het meest recente monitoringsrapport inzake Jean-Baptiste M. van 15 december 2019 blijkt dat de High Court de aanklager en de verdediging in oktober 2019 heeft gevraagd om ‘concluding observations and submissions’ in te dienen.

Hieruit kan worden afgeleid dat de procedure in eerste aanleg tegen Jean-Baptiste M. in een afrondende fase is beland. Met betrekking tot de procedure tegen Jean-Claude I. geven de rapporten nog geen indicatie van een te verwachten einddatum. Op basis van deze informatie kom ik niet tot het oordeel dat er op dit moment sprake is van een onredelijke vertraging van het proces.

Vraag 4

Op basis van welke feiten is destijds besloten beide betrokkenen uit te leveren?

Antwoord op vraag 4

Jean-Baptiste M. en Jean Claude I. zijn destijds uitgeleverd op grond van verdenkingen van genocide en poging tot genocide. In de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 20 december 2013 wordt nader ingegaan op de basis voor deze verdenkingen. [4]

Vraag 5

Heeft u rechtstreeks of via de monitor helder inzicht in de procesgang? Kunt u dit inzicht met ons delen?

Antwoord op vraag 5

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.

Vraag 6

Houdt Rwanda zich aan de destijds bij de uitlevering gemaakte afspraken? Waar blijkt dat uit?

Antwoord op vraag 6

Op basis van de beschikbare informatie, zoals de monitoringsrapportages, is er geen aanleiding om aan te nemen dat Rwanda zich niet aan de ten tijde van de uitlevering gemaakte afspraken houdt.

Vraag 7

Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in Rwanda nog in deze zaken?

Antwoord op vraag 7

In het uitleveringsproces zijn door Rwanda garanties afgegeven ten aanzien van het recht van de verdachten op een eerlijk proces. Hierbij is afgesproken dat de Nederlandse ambassade in Rwanda twee keer per jaar de gedetineerden bezoekt en dat ICJ, in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de procesvoortgang en de rechten van de verdachten op een eerlijk proces monitort en erover rapporteert. Het laatste bezoek van de Nederlandse ambassade aan de gedetineerden vond plaats op 11 oktober 2019.

Vraag 8

Wanneer ontvangt de Kamer het volgende monitor-rapport over beide betrokkenen? Hoe gaat het nu met hen?

Antwoord op vraag 8

Momenteel rapporteert ICJ in beginsel iedere twee maanden aan het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het meest recente rapport dateert van 15 december 2019. Het volgende rapport wordt dus medio februari 2020 verwacht.

Alle monitoringsrapporten worden geanonimiseerd en openbaar gemaakt via de website www.rijksoverheid.nl, zoals aangegeven in de brief van 29 maart 2017. [5] In de monitoringsrapporten staan weergaven van gesprekken waarin beide betrokkenen aangeven hoe het met hen gaat. Om deze reden wordt verwezen naar de inhoud van deze rapporten.

Vraag 9

Heeft de verdediging voldoende mogelijkheden en middelen om zijn werk te doen? Welke obstakels zijn er?

Antwoord op vraag 9
Nederland ondersteunt de Rwandese justitiesector al meer dan 20 jaar. Recente trainingen voor rechters en advocaten hadden ten doel om zogenaamde ‘transfer-cases’ - waarin Rwandese verdachten die zich in het buitenland bevonden en aan Rwanda zijn uitgeleverd - goed te kunnen uitvoeren en beide doelgroepen meer informatie te verschaffen over de toepasselijke internationaalrechtelijke normen. Hiermee draagt Nederland bij aan het versterken van de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak, mede in het kader van de uitleveringszaken van Jean Claude I. en Jean Baptiste M.

De advocaten maken aanspraak op het rechtshulpsysteem van Rwanda. Verdachten spreken regelmatig met hun advocaten. In de ICJ-rapportages, die openbaar zijn, kan alle belangrijke informatie over het proces en de verdediging gevonden worden.

Rwanda is zich ervan bewust dat de processen rondom deze twee uitleveringen een precedent kunnen scheppen voor eventuele toekomstige uitleveringen en de toelaatbaarheid daarvan. Het is daarom ook in het belang van Rwanda dat de processen aan internationale standaarden voldoen.

Vraag 10

Welke verantwoordelijkheid heeft Nederland ten aanzien van deze verdachten en hoe wordt daaraan invulling gegeven?

Antwoord op vraag 10

Ik verwijs naar het antwoord op vraag 7.

Vraag 11

Wanneer wordt een uitspraak verwacht?

Antwoord op vraag 11

Verwezen wordt naar het antwoord op vraag 1.

Vraag 12

Op grond waarvan is het paspoort ingenomen van de moeder van Victoire Ingabire? Wat zijn de gevolgen voor deze vrouw als zij haar Nederlandse nationaliteit verliest?

Vraag 13

Acht u het acceptabel als deze vrouw aan Rwanda wordt uitgeleverd en daar, zoals bovengenoemde personen, een aantal jaar in voorarrest komt te zitten zonder dat er een rechtszaak begint?

Antwoord op vragen 12 en 13

Er past mij, zoals gebruikelijk, terughoudendheid in mijn mededelingen over lopende zaken. Om deze reden wordt niet verder ingegaan op deze vragen.

Vraag 14

Hoe beoordeelt u de mensenrechtensituatie in Rwanda? Deelt u de mening dat het gezien de mensenrechtensituatie in Rwanda niet verantwoord is verdachten aan Rwanda uit te leveren?

Antwoord op vraag 14

Deze inschatting wordt niet door het kabinet gedeeld. Het kabinet acht het verantwoord om genocide verdachten uit te leveren aan Rwanda. De mensenrechtensituatie in Rwanda is sinds het moment van uitlevering van de twee genoemde verdachten niet significant veranderd. Er blijven echter wel punten voor verbetering. Zo is er weinig ruimte voor politieke oppositie. De Rwandese autoriteiten hechten grote waarde aan het bewaken van de stabiliteit en veiligheid, wat zich onder andere vertaalt in het tegengaan van polarisatie langs etnische lijnen en beperkte ruimte voor kritische stemmen binnen het maatschappelijk middenveld en de politieke arena.

Het kabinet heeft er op basis van de thans beschikbare informatie vertrouwen in dat de verdachten een behoorlijk strafproces krijgen. De vervolging, berechting en bestraffing van uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de ‘Transfer Law’. Dit betekent dat zij onder internationale wetgeving worden berecht en dat het proces kan worden getoetst aan de artikelen 3 en 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (afgekort EVRM; o.a. verbod op foltering en recht op een eerlijk proces). Of het proces verloopt volgens de bepalingen van de Transfer Law en in overeenstemming met het EVRM wordt zoals hierboven beschreven voortdurend gemonitord door ICJ. Het VN Anti-Foltercomité heeft overigens in 2019 twee klachten over uitlevering aan Rwanda ongegrond verklaard. Dit oordeel van het Comité ondersteunt de conclusie dat de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda niet dusdanig zorgelijk is dat het uitleveren van genocideverdachten per definitie niet verantwoord is.

Nederland mag geen toevluchtsoord zijn voor genocideplegers. Het is van belang dat genocideverdachten worden opgespoord en, bij voorkeur, worden berecht in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: het meeste bewijs bevindt zich aldaar, men kent de cultuur en spreekt de taal. Het is belangrijk dat de slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen kunnen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.



[1] ECLI:NL:RBDHA:2013:18560 en ECLI:NL:RBDHA:2014:8485

[3] Kamerstuk 35 000 VI, Nr. 99

[4] ECLI:NL:RBDHA:2014:8484 en ECLI:NL:RBDHA:2013:18505

[5] Kamerstukken II, 2016-2017, 34 550 VI, nr. 107

Indiener(s)


Stef  Blok