Antwoord op vragen van het lid Sjoerdsma over recht op gezinshereniging

Hierbij bied ik mede namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbeschermingen de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door het lid Sjoerdsma (D66) over recht op gezinshereniging. Deze vragen werden ingezonden op 6 december 2019 met kenmerk 2019Z24423.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus


Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid, mede namens de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de minister van Rechtsbescherming, op vragen van het lid Sjoerdsma (D66) over recht op gezinshereniging (ingezonden 6 december 2019, nr. 2019Z24423).

Vraag 1

Kent u het bericht: “Weerstand tegen terugkeer kinderen uit Noord-Syrië blijft, ondanks vonnis”?

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u toelichten in hoeverre het recht op gezinshereniging van toepassing zou zijn in het geval dat kinderen met een Nederlandse nationaliteit teruggehaald zouden worden uit detentiekampen in Syrië en daarmee gescheiden worden van hun ouders?

Vraag 3

Klopt het dat het recht op gezinshereniging geweigerd kan worden, bijvoorbeeld op grond van bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid?

Antwoord 2 en 3

Het kabinet zet niet actief in op het terughalen van volwassen uitreizigers en hun eventuele kinderen uit de opvangkampen in Syrië. Het kabinet maakt hierin een bredere afweging, ook met het oog op de veiligheid van alle betrokkenen, de internationale betrekkingen en de nationale veiligheid van Nederland. In het geval dat kinderen met een Nederlandse nationaliteit uit Syrische detentiekampen zonder hun ouders zouden terugkeren naar Nederland leidt dat niet tot een verplichting om hun ouders actief naar Nederland te repatriëren. Dit laat onverlet dat iedereen met een Nederlandse nationaliteit recht heeft op toegang tot Nederland. Volgens internationaal recht mag een staat zijn eigen staatsburgers niet het recht ontzeggen het grondgebied binnen te komen.

Ouders die niet (langer) de Nederlandse nationaliteit hebben, hebben geen recht op toegang tot Nederland, ook niet wanneer hun kinderen in Nederland wonen. Indien zij of hun kinderen een beroep doen op het recht op gezinshereniging dient er op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) een op iedere afzonderlijke casus toegespitste belangenafweging plaats te vinden. De Staat kan daarbij zwaar gewicht toekennen aan het belang van de nationale veiligheid. Dit belang moet worden gewogen tegen de belangen van het kind bij het opgroeien met (of in de nabijheid van) zijn ouders. Hoewel aan de nationale veiligheid vaak een doorslaggevend belang kan worden toegekend en de Staat beoordelingsruimte heeft om deze belangenafweging te maken kan niet uitgesloten worden dat de uitkomst in een individuele zaak anders is.

Vraag 4

In hoeverre zijn deze gronden van toepassing op casussen betreffende de ouders van Nederlandse kinderen in Syrische detentiekampen?

Antwoord 4

Zoals hierboven is vermeld, moet iedere zaak op zijn merites worden beoordeeld. Dat geldt dus ook voor casuïstiek betreffende de ouders van Nederlandse kinderen in Syrische detentiekampen.

Vraag 5

Welke effect zou het ontnemen van de voogdij van Nederlandse ouders van kinderen in detentiekampen in Syrië hebben op het recht op gezinshereniging?

Antwoord 5

Zoals aangegeven in antwoord 3 en 4 bestaat er geen verplichting om Nederlandse ouders in detentiekampen naar hun in Nederland verblijvende kinderen terug te laten keren. Dit is niet anders als de ouders het gezag wordt ontnomen. Deze ouders behouden wel te allen tijde, zolang zij de Nederlandse nationaliteit hebben, recht op toegang tot Nederland.

Als het gezag van een derdelander-ouder is beëindigd en deze ouder niet met de verzorging van het kind belast is, zal dat van invloed kunnen zijn op de belangenafweging die in het antwoord op vraag 3 en 4 is toegelicht. Gezinsleven en verzorgingsband zijn in dat geval immers minder nadrukkelijk aanwezig en de ouder hoeft geen gezag gerelateerde beslissingen meer te nemen. Als er tussen kind en ouder al meer dan 5 jaar geen gezinsleven bestaat is de kans om succesvol op deze grond gezinshereniging aan te vragen heel klein. Het kind zal ook als de ouder geen verblijf heeft in beginsel bij de door de bevoegde instanties aangewezen pleegzorg blijven. Het kind behoudt recht op contact met zijn ouders, dit is een basisrecht. De rechter zal het belang van dit recht op gezinsleven af moeten wegen tegen het eventuele gevaar voor de samenleving indien het een ouder met de nationaliteit van een derdeland betreft en met zijn/haar kind in Nederland wil verblijven.

1) NRC, 11 november 2019, https://www.nrc.nl/nieuws/2019/11/11/weerstand tegen-terugkeer-kinderen-uit-noord-syrie-blijftondanks-vonnis-a3979898