Het slechter presteren van kinderen als gevolg van het lerarentekort

2019Z23123

(ingezonden 25 november 2019)

Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het slechter presteren van kinderen als gevolg van het lerarentekort

1. Heeft u inmiddels de inspectie verzocht om een mogelijk direct verband tussen het lerarentekort en woordenschat, Cito-scores en schooladviezen te gaan onderzoeken? 1) Zo ja, wanneer kunnen wij de uitkomsten daarvan verwachten? Zo nee, hoe gaat u de Kamer dan wel inzicht verschaffen over de effecten van het lerarentekort op kansenongelijkheid?

2. Vindt u dat de verantwoordelijkheid voor het tegengaan van deze effecten van het lerarentekort op de kansenongelijkheid enkel ligt bij de scholen of ziet u daarbij ook een bijzondere rol voor zichzelf weggelegd? Hoe geeft u daaraan, naast de zogenoemde 'regionale aanpak', gestalte?

3. Erkent u nu dat een loonsverhoging in het primair onderwijs wel een noodzakelijke component vormt van elke oplossing voor het lerarentekort? Zo nee, welke andere oplossingen staan u dan voor ogen die op korte termijn effect hebben?

4. Kunt u nader specificeren wat de regionale aanpak, waarbij schoolbesturen subsidie kunnen aanvragen voor maatregelen die kansengelijkheid bevorderen, precies inhoudt? Op welke wijze zullen deze maatregelen precies waarborgen dat de ongelijkmatige spreiding van het lerarentekort de kansenongelijkheid in het onderwijs niet verder vergroot?

5. Bent u in gesprek met lerarenopleidingen en aanbieders van nascholing over de manier waarop toekomstige en huidige leraren beter kunnen worden voorbereid en getraind om – ondanks de voortdurende problemen die het lerarentekort met zich meebrengt – kansenongelijkheid tegen te gaan?





1) Zie Aanhangsel van de Handelingen 757, Vergaderjaar 2019–2020

Indiener(s)