2019Z00770
Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de minister van Buitenlandse Zaken over verstrekking van Nederlandse visa in landen waar geen Nederlands consulaat gevestigd is (ingezonden 18 januari 2019)
1
Kunt u toelichten welke bilaterale regeling Nederland als vertegenwoordigde
lidstaat op grond van art. 8 4) van de Visumcode heeft getroffen met de
vertegenwoordigende lidstaat België inzake visumbehandelingen in Kameroen?
1) Kunt u daarbij expliciet ingaan op de beschikbaarstelling van ruimte,
medewerkers en financiële middelen door Nederland als de vertegenwoordigde
lidstaat? Kunt u tevens aangeven in hoeverre aanvragen van bepaalde
categorieën onderdanen van derde landen conform artikel 22 door de
vertegenwoordigende lidstaat voor voorafgaande raadpleging worden
doorgezonden naar de centrale autoriteiten van Nederland als
vertegenwoordigde lidstaat – zowel in algemene zin als in de context van
Kameroen?
2
Op welke gronden rust de Nederlandse interpretatie van de Visumcode,
namelijk dat Nederland zich niet dient te mengen in bezwaren inzake
afwijzing van individuele aanvragen?
3
Waarom wordt het reguliere overleg over knelpunten niet ook benut voor het afdoening van bezwaren tegen afwijzingen van visumaanvragen?
4
In hoeverre deelt u de vrees van de indieners dat het feit dat een
aanvrager gedwongen wordt in een ander land te procederen dan het land van
bestemming, de procedure ineffectief maakt, wat in strijd zou zijn met
bepalingen in het Handvest van de Europese Unie inzake het recht op een
effectieve procedure?
5
Hoe duidt u de visie van lidstaat Italië dat het vertegenwoordigde land
verantwoordelijk is voor behandeling van een
bezwaarschrift/herzieningsverzoek?
6
Hoe is gewaarborgd en hoe wordt erop toegezien dat de visumbehandeling door
België namens Nederland in Kameroen niet alleen op papier, maar ook in de
praktijk, op correcte, efficiënte en effectieve wijze geschiedt?
1) Zie Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018-2019, nr. 1093