Antwoord op vragen van het lid Diks over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija

Antwoorden op de vragen van het lid Diks (GroenLinks) aan de minister-president en de ministers van Buitenlandse Zaken, voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, van Justitie en Veiligheid en van Defensie over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (ingezonden 7 november 2019 met kenmerk 2019Z21418).

1.

Wat heeft de minister van Defensie bedoeld met de zinsnede “Het is aannemelijk dat de meest betrokken ministeries over het bestaan van het onderzoek zijn geïnformeerd” in het op 5 november 2019 aan de Kamer gezonden feitenrelaas? [1]

Op basis van de informatie die op dat moment bij het ministerie van Defensie beschikbaar was, kon op 5 november jl. enkel worden gesteld dat het aannemelijk was dat de meest betrokken ministeries waren geïnformeerd over het bestaan van het onderzoek van Central Command (CENTCOM), het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, naar mogelijke burgerslachtoffers bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija. Dit aangezien de geldende procedure voorschrijft dat het ministerie van Defensie bij een vermoeden van burgerslachtoffers de betrokken ministeries (in ieder geval Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid) zo spoedig mogelijk informeert. Naar nu is gebleken is dit gebeurd in de reguliere ambtelijke Stuurgroep Missies en Operaties (SMO) van 4 juni 2015.

2.

Is het ministerie van Algemene Zaken geïnformeerd over de uitkomsten van het Central Command (CENTCOM)-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Het initiële CENTCOM-rapport als zodanig is nooit verstrekt aan andere departementen, conform staande praktijk.

In de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 is gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.

In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.

Het ministerie van Algemene Zaken was in de SMO van 4 juni 2015 niet aanwezig. De ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO heeft kennis kunnen nemen van het besprokene middels de besluitenlijst van de SMO van 4 juni 2015. Daarin stond dat gesproken is over een operatie waarbij een vehicle borne IED faciliteit is vernietigd.

Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.

De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende Ministerraad.

Op 29 oktober jl. werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Algemene Zaken gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.

Op 4 november jl. werd een nieuwe versie van de genoemde concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Algemene Zaken gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers.

Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details van het CENTCOM-onderzoek met het ministerie van Algemene Zaken gedeeld, tot 19 november jl. toen het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, op ambtelijk niveau ter inzage werd gelegd.

3.

Is de minister-president in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Het initiële CENTCOM-onderzoek is nooit in persoon met de minister-president gedeeld. Bij een overleg op 20 november jl. lag het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, ter inzage. Zie verder het antwoord op vraag 2.

4.

Op welk moment is op het ministerie van Algemene Zaken bekend geworden dat bij het door Nederland uitgevoerde bombardement op Hawija circa zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen? Is de minister-president hier in persoon over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen, is tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren. Zie voorts de passage over het aantal burgerslachtoffers in de begeleidende Kamerbrief.

5.

Is het ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Het initiële CENTCOM-rapport als zodanig is nooit verstrekt aan andere departementen, conform staande praktijk.

In de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 is gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.

In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.

Op 11 juni 2015 informeerde het ministerie van Buitenlandse Zaken na afloop van de SMO van die dag bij het ministerie van Defensie naar de stand van zaken omtrent het onderzoek van de Coalitie naar mogelijke burgerslachtoffers. Het ministerie van Defensie gaf aan dat dit onderzoek nog enkele weken kon duren.

Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.

De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende Ministerraad.

Op 29 oktober 2019 werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.

Op 31 oktober jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. Parallel aan de genoemde concept-Kamerbrief werden conceptantwoorden op Kamervragen van het lid Karabulut (SP) over een Nederlandse luchtaanval in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen ter afstemming met het ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Hierin was dezelfde vermelding opgenomen. De beantwoording van deze Kamervragen is op 4 november jl. door de minister van Defensie mede namens de minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer verzonden (kenmerk 2019D43915).

Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details van het CENTCOM-onderzoek met het ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld, tot 19 november jl. toen het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, op ambtelijk niveau ter inzage werd gelegd.

6.

Is de minister van Buitenlandse Zaken in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Zie het antwoord op vraag 5. De minister van Buitenlandse Zaken is op 4 juni 2015, 11 juni 2015 en op 26 mei 2016 door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO op dezelfde dag schriftelijk geïnformeerd over wat in of na afloop van de respectieve SMO-bijeenkomsten over de Nederlandse wapeninzet was gedeeld. Op 1 juli 2015 is de minister van Buitenlandse Zaken door zijn Directeur-Generaal geïnformeerd dat hij van Defensie had vernomen dat onderzoek had uitgewezen dat bij een luchtactie door een Nederlandse F-16 in Irak enkele weken daarvoor ‘ collateral damage’ was opgetreden als gevolg van een secundaire explosie in een gebouw met daarin een grote hoeveelheid springstof, en dat nader onderzoek gaande was.

Op 1 november 2019 is de concept-beantwoording van de Kamervragen van het lid Karabulut (SP) waar in het antwoord op vraag 5 naar wordt verwezen ter goedkeuring aan de minister van Buitenlandse Zaken aangeboden. De minister van Buitenlandse Zaken heeft na verzending naar de Kamer kennis genomen van de Kamerbrief van de minister van Defensie inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS waar in het antwoord op vraag 5 naar wordt verwezen.

Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details over de bevindingen van het CENTCOM onderzoek in persoon met de minister van Buitenlandse Zaken gedeeld tot 25 november jl. toen de minister van Buitenlandse Zaken inzage heeft gehad in het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces.

7.

Is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingszaken in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Zie het antwoord op vraag 5. De besluitenlijst van de SMO van 4 juni 2015 is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 12 juni 2015 toegegaan. Daarin stond dat gesproken is over een operatie waarbij een vehicle borne IED faciliteit is vernietigd.

De besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 is de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 3 juni 2016 toegegaan. Daarin werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.

Ten aanzien van de in het antwoord op vraag 5 genoemde Kamerbrief en antwoorden op Kamervragen van het lid Karabulut (SP) geldt dat de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hiervan kennis heeft genomen na verzending naar de Kamer op 4 november jl.

Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn de bevindingen van het CENTCOM-onderzoek niet in persoon met de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking gedeeld tot 20 november jl. toen de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking inzage heeft gehad in het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces.

8.

Op welk moment is op het ministerie van Buitenlandse Zaken bekend geworden dat bij het door Nederland uitgevoerde bombardement op Hawija circa zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen? Zijn de minister van Buitenlandse Zaken en/of de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hier in persoon over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen, is tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren. Zie voorts de passage over het aantal burgerslachtoffers in de begeleidende Kamerbrief.

9.

Is het ministerie van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Het initiële CENTCOM-rapport als zodanig is nooit verstrekt aan andere departementen, conform staande praktijk.

In de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 is gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.

In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.

Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.

De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende Ministerraad.

Op 29 oktober 2019 werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.

Op 1 november jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. De minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervan kennis genomen na verzending naar de Kamer op 4 november jl.

Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details van het initiële CENTCOM-onderzoek met het ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld, tot 19 november jl. toen het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, op ambtelijk niveau ter inzage werd gelegd.

10.

Is de minister van Justitie en Veiligheid in persoon geïnformeerd over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Zie het antwoord op vraag 9. De minister van Justitie en Veiligheid is op 5 juni 2015 door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO schriftelijk geïnformeerd over wat er in de SMO van 4 juni 2015 over de Nederlandse wapeninzet was gedeeld.

Voor zover nu kan worden vastgesteld zijn geen verdere details over de bevindingen van het CENTCOM onderzoek in persoon met de minister van Justitie en Veiligheid gedeeld. Bij een overleg op 20 november jl. lag het initiële CENTCOM-rapport, alsmede het rapport van het aanvullende CENTCOM-onderzoek naar het targeting proces, ter inzage.

Op 1 november 2019 werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. De minister van Justitie en Veiligheid heeft hiervan kennis genomen na verzending naar de Kamer op 4 november jl.

11.

Op welk moment is op het ministerie van Justitie en Veiligheid bekend geworden dat bij het door Nederland uitgevoerde bombardement op Hawija circa zeventig burgerslachtoffers zijn gevallen? Is de minister van Justitie en Veiligheid hier in persoon over geïnformeerd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke datum?

Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen, is tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren. Zie voorts de passage over het aantal burgerslachtoffers in de begeleidende Kamerbrief.

12.

Heeft tussen een of meerdere ministeries contact plaatsgevonden over de uitkomsten van het CENTCOM-onderzoek dat op 15 juni 2015 door het ministerie van Defensie is ontvangen? Zo ja, kunt u hetgeen is gewisseld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?

Zie de antwoorden op vragen 2, 5 en 9.

13.

Op welk moment is binnen het ministerie van Defensie vastgesteld dat de minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?

Bij het opstellen van de Kamerbrief van de minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670), werden de interne en externe informatiestromen in de periode kort na de Nederlandse wapeninzet in Hawija in kaart gebracht. Op vrijdag 1 november jl. bleek ambtelijk dat hoewel op 23 juni 2015 in antwoord op feitelijke vragen over de voortgangsrapportage (Kamerstuk 27 925 nr. 540) is aangegeven dat, voor zover op dat moment bekend, er geen sprake was geweest van Nederlandse betrokkenheid bij burgerslachtoffers door luchtaanvallen in Irak, het ministerie op 15 juni 2015 een ‘initial report’ van CENTCOM ontving waarin werd aangegeven dat het geloofwaardig was dat er burgerslachtoffers waren gevallen bij deze aanval waarbij Nederland betrokken was. Op vrijdag 1 november jl. werd de minister van Defensie hiervan op de hoogte gesteld.

14.

Heeft na het ontdekken van het feit dat de minister van Defensie de Kamer onjuist heeft geïnformeerd op 23 en 30 juni 2015 contact plaatsgevonden met het ministerie van Algemene Zaken, het ministerie van Buitenlandse Zaken en/of het ministerie van Justitie en Veiligheid over dit feit? Zo ja, kunt u hetgeen is gewisseld met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?

Op 3 november jl. heeft de minister van Defensie contact opgenomen met de minister-president. Zij gaf aan voornemens te zijn in de Kamerbrief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) te melden dat was gebleken dat de Kamer op 23 juni 2015 onjuist was geïnformeerd. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is hiervan in de ochtend van 4 november jl. door het ministerie van Defensie ambtelijk op de hoogte gesteld. De minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben hiervan kennis genomen na verzending van genoemde Kamerbrief naar de Kamer op diezelfde dag.

15.

Op welk moment is bij het ministerie van Algemene Zaken bekend geworden dat de minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?

Zie het antwoord op vraag 14.

16.

Op welk moment is bij het ministerie van Buitenlandse Zaken bekend geworden dat de minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?

Zie het antwoord op vraag 14.

17.

Op welk moment is bij het ministerie van Justitie en Veiligheid bekend geworden dat de minister van Defensie op 23 juni 2015 schriftelijk en 30 juni 2015 mondeling de Kamer onjuist heeft geïnformeerd?

Op 1 november jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het ministerie van Justitie en Veiligheid gedeeld. In deze versie stond nog niet opgenomen dat was gebleken dat de Kamer op 23 juni 2015 onjuist was geïnformeerd. Het ministerie van Justitie en Veiligheid heeft hiervan kennis genomen na verzending van genoemde brief naar de Kamer op 4 november jl.

18.

Kunt u deze vragen alle apart beantwoorden?

Ja.

19.

Kunt u deze vragen beantwoorden voor de aanvang van het plenaire debat over de begroting van het ministerie van Buitenlandse Zaken voor het jaar 2020? Zo nee, waarom niet?

Dit bleek niet mogelijk.



[1] Feitenrelaas transparantie burgerslachtoffers bij luchtaanvallen, 5 november 2019 (Kamerstuk 27925, nr. 663).