Antwoord op vragen van het lid Westerveld over de stijgende reserves bij samenwerkingsverbanden

Antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Westerveld van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake Stijgende reserves bij samenwerkingsverbanden (ingezonden d.d. 11 oktober 2019).

Vraag 1

Kent u het bericht «Samenwerkingsverbanden zien reserves verder groeien»?

Ja.

Vraag 2

Klopt het dat het eigen vermogen van samenwerkingsverbanden in 2018 opnieuw is toegenomen, namelijk van 240 naar 260 miljoen euro?

Ja.

Vraag 3

Deelt u de mening dat samenwerkingsverbanden relatief lage financiële risico’s lopen en dat middelen voor het passend onderwijs naar de klas moeten?

Ik maak mij, net als de Kamer, al een tijd zorgen om de toenemende reserves in het onderwijs. Met name bij samenwerkingsverbanden vind ik dit een zorgelijke ontwikkeling, omdat je zou verwachten dat zij ten opzichte van schoolbesturen relatief weinig risico lopen en vrijwel geen langlopende verplichtingen hoeven aan te gaan. Geld bedoelt voor het onderwijs, moet zo veel mogelijk in de klas terecht komen.

Ik verwacht van samenwerkingsverbanden dat zij een gedegen risico-inschatting maken en op basis daarvan sturen op de aan te houden reserves. Ik ken nog niet alle redenen voor het aanhouden van reserves. Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op deze redenen.

Vraag 4

Wat is volgens u, gemiddeld genomen, een acceptabele ratio voor liquiditeit current ratio en solvabiliteit (inclusief voorzieningen) die een samenwerkingsverband nodig heeft om te kunnen functioneren?

De Inspectie doet op dit moment onderzoek naar een passende signaleringswaarde van reserves bij samenwerkingsverbanden en komt in het voorjaar van 2020 met een advies. Ik wacht de uitkomsten van dit onderzoek af.

Vraag 5

Waarom houden samenwerkingsverbanden hoge reserves aan en blijft er sinds de invoering van passend onderwijs geld bij de samenwerkingsverbanden zelf hangen?

Voor het einde van het jaar ontvangt u een onderzoek van Oberon dat dieper ingaat op de redenen voor het aanhouden van reserves.

In de brief die 14 oktober jl. [1] naar de Kamer is gestuurd over de financiële positie van onderwijsinstellingen heb ik u op basis van navraag bij 31 samenwerkingsverbanden in het po en 15 samenwerkingsverbanden in het vo geïnformeerd over de reden die deze samenwerkingsverbanden noemen voor het aanhouden van reserves, namelijk:

  • fluctuatie leerlingaantallen;

· continuïteit (ondanks de afspraak dat de schoolbesturen eventuele tegenvallers van het samenwerkingsverband opvangen, zijn er samenwerkingsverbanden die dit willen voorkomen en als gevolg daarvan reserves aanhouden);

· onvoorspelbaarheid van (toekomstig) beleid op het gebied van onderwijs en/of zorg qua timing, inhoud, kosten en ontvangsten.

Als gevolg van verevening worden door samenwerkingsverbanden reserves aangehouden voor een zachte landing. De samenwerkingsverbanden geven wel aan in te teren op deze reserves. Ondanks de bandbreedtes die de samenwerkingsverbanden hanteren voor hun weerstandsniveau, zijn de reserves in de praktijk vaak hoger dan deze bandbreedtes. Daarvoor worden onder meer de volgende verklaringen gegeven:

· een aantal samenwerkingsverbanden is gestart met aanzienlijk vermogen (‘startkapitaal’);

· de eerste jaren na de start in 2014 werd er erg voorzichtig begroot, omdat alles nieuw was en zij bijvoorbeeld niet goed konden inschatten hoe groot het effect van eigen beleid was;

· in het najaar volgen nog financiële bijstellingen op de bekostiging en ontvangen de samenwerkingsverbanden nog extra middelen.

Vraag 6

Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden van de Inspectie van het Onderwijs?

Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Het onderzoek van Oberon, dat u voor het einde van het jaar ontvangt staat los van het onderzoek van de Inspectie.

Vraag 7

Wat gebeurt er als een samenwerkingsverband in dit onderzoek geen goede verklaring heeft voor de hoogte van de reserves?

Op dit moment doet de Inspectie onderzoek naar een passende signaleringswaarde voor de reserves bij samenwerkingsverbanden. Dit onderzoek is in het voorjaar van 2020 afgerond. Dan zal ik ook meer kunnen zeggen over de handelingsperspectieven die dit biedt.

Vraag 8

Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen om de reserves bij samenwerkingsverbanden terug te dringen?

Zie antwoord vraag 7.

Vraag 9

Houdt de Inspectie van het Onderwijs in haar onderzoek naar de reserves bij samenwerkingsverbanden ook rekening met de financiële positie van schoolbesturen die participeren in de samenwerkingsverbanden? Zo ja, neemt de Inspectie van het Onderwijs dan ook de financiële vaste activa van schoolbesturen mee in haar beoordeling en hoe doet de Inspectie van het Onderwijs dit?

De Inspectie doet onderzoek naar de signaleringswaarde bij schoolbesturen en samenwerkingsverbanden. Indien de Inspectie daar aanleiding voor ziet, wordt er gekeken naar de link tussen de financiële positie van een samenwerkingsverband en de daarin participerende schoolbesturen.

In het voorjaar van 2020 stuur ik uw Kamer het advies van de Inspectie voor de methode voor het signaleren van bovenmatige reserves en onze reactie daarop.



[1] Kamerstukken 2019/2020, 33495, nummer 116.

Indiener(s)