Antwoord op vragen van het lid Omtzigt over het tarief in box 3 in 2020 en mogelijke schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Geachte voorzitter,

Hierbij stuur ik u de antwoorden op de vragen van het lid Omtzigt (CDA) over het tarief in box 3 in 2020 en mogelijke schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat gaat over het recht op ongestoord genot van eigendom (ingezonden 22 oktober 2019, kenmerk 2019Z20187).

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën,

Menno Snel


2019Z20187

Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de staatssecretaris van Financiën over het tarief in box 3 in 2020 en mogelijke schending van het eerste protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat gaat over het recht op ongestoord genot van eigendom (ingezonden 22 oktober 2019).

Vraag 1

Klopt het dat de effectieve belasting over vermogen in de eerste en tweede schijf van box 3 in 2020 0,54% en 1,27% bedraagt?

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Bent u bekend met de uitspraak van de Hoge Raad dat er sprake is van schending van het eerste protocol van het EVRM als het nominaal zonder (veel) risico’s haalbare rendement op een bezitting/investering/belegging lager is dan de effectieve belasting over vermogen [in 2020 0,54% en 1,27%] in het betreffende jaar?

Antwoord op vraag 2

Ik ben bekend met de arresten van de Hoge Raad van 14 juni 2019 over de vermogensrendementsheffing in box 3 [1], die zien op de vermogensrendementsheffing in de jaren 2013 en 2014 en dus niet op het jaar 2020. De Hoge Raad concludeert dat mede gelet op het toepasselijke tarief de heffing van box 3 op stelselniveau een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM) vormt indien het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%.

Vraag 3

Bent u bekend met het advies van de parlementair advocaat van oktober 2019 dat het aan de staat is om vast te stellen of het in 2013 en 2014 mogelijk was zonder (veel) risico’s een rendement van 1,2% [het toen algemeen geldende tarief] te halen en dus vast te stellen of aan het eerste protocol van het EVRM voldaan is en indien er een schending was, over te gaan tot rechtsherstel?

Antwoord op vraag 3

Ik ben bekend met het advies van de parlementair advocaat van 14 oktober 2019 over de arresten van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing in box 3. [2] De Hoge Raad overweegt dat het aan de wetgever is om te voorzien in een eventueel rechtstekort op stelselniveau, omdat er op stelselniveau keuzes moeten worden gemaakt. Het kabinet onderzoekt of een dergelijke schending van artikel 1 EP EVRM door het box 3-stelsel zoals dat gold tot 2017 zich voordoet en zal hierover een eigen advies inwinnen.

Vraag 4

Deelt u de mening dat het veel beter is om van tevoren een (verdere) schending van het EVRM te voorkomen?

Antwoord op vraag 4

Ik deel de mening dat schending van internationale verdragen dient te worden voorkomen. Daarbij merk ik op dat de Hoge Raad en de parlementair advocaat niet hebben vastgesteld dat de box 3-heffing op stelselniveau een schending van artikel 1 EP EVRM vormt voor de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad heeft vastgesteld wanneer er wel sprake zou kunnen zijn van een dergelijke schending, namelijk als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2%.

Vraag 5

Deelt u de mening dat het noodzakelijk is om voor vaststelling van het Belastingplan 2020 vast te stellen of er naar verwachting sprake zal zijn van schending van het EVRM in het belastingjaar 2020 met de gekozen belastingpercentages en dat het voorkomen van een schending ver te prefereren is boven rechtsherstel achteraf?

Vraag 6

Heeft u juridisch advies (intern of via bijvoorbeeld de landsadvocaat) gevraagd over de vraag of de voorgestelde tarieven in box 3 in 2020 naar verwachting een schending zijn van het EVRM? Zo ja, kunt u alle adviezen met de Kamer delen? Zo nee, wilt u dan alsnog een gezaghebbend advies over deze kwestie vragen en voor het eerste wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 op 28 oktober 2019 aan de Kamer voorleggen?

Vraag 7

Leveren de gekozen tarieven in box 3 over 2020 naar verwachting een schending op van het eerste protocol van het EVRM? Wilt u deze zaak in heel precieze juridische bewoordingen beantwoorden, aangezien we later veelvuldig naar dit antwoord zullen verwijzen?

Antwoord op vragen 5, 6 en 7

Het in 2020 geldende stelsel is hetzelfde als het stelsel dat vanaf 2017 geldt. Vanaf toen wordt uitgegaan van een aan de omvang van het vermogen gekoppelde gemiddelde vermogensmix, waarbij de forfaitaire rendementen jaarlijks worden geactualiseerd. Sinds 2018 wordt voor het rendement over het aan het spaardeel toegerekende gedeelte van de grondslag gebruik gemaakt van actuelere cijfers en is het heffingvrije vermogen verhoogd. Hoewel het inherent is aan dit stelsel dat het vrijwel nooit exact aansluit bij het rendement van de individuele belastingplichtige, sluit het stelsel door bovengenoemde wijzigingen sinds 2017 wel beter aan op het gemiddelde werkelijke rendement. In antwoord op uw vragen hierover bij het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 van 28 oktober, licht ik nader toe welke stappen dit kabinet en het vorige kabinet hebben gezet naar een betere aansluiting van de vermogensrendementsheffing bij het werkelijke rendement. Zoals bekend lopen er massaalbezwaarprocedures over de box 3-heffing in de jaren 2017 en 2018. In deze procedures neem ik het standpunt in dat de box 3-heffing die geldt vanaf 2017 op stelselniveau niet strijdig is met artikel 1 EP EVRM. Het is nu aan de rechter om hierover te oordelen.

Vraag 8

Kunt u een lijst geven van alle (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) adviezen die sinds 2010 (mede) uitgebracht zijn over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het EVRM opleveren?

Vraag 9

Herinnert u zich de toezegging uit 2016 dat er wellicht meer informatie zou komen over juridische risico's en dat die dan met de Kamer gedeeld zouden worden? Is er tussen 2016 en nu meer informatie gekomen over de juridische risico’s van box 3 en kunt u die met de Kamer delen? [3]

Antwoord op vragen 8 en 9

Mijn ambtsvoorganger heeft tijdens een algemeen overleg over de voortgangsrapportage ‘Heffing box 3 op basis van werkelijk rendement’ [4] inderdaad toegezegd om meer informatie te verschaffen over eventuele juridische risico’s van het box 3-stelsel zoals dat met ingang van 2017 geldt. Hij heeft deze toezegging gestand gedaan door hier in het ‘Keuzedocument box 3’ op in te gaan. [5] De conclusie op pagina 71 van dat document luidt: “Hoewel nooit kan worden uitgesloten dat de Hoge Raad in een specifiek geval oordeelt dat sprake is van een individuele buitensporige last, is gelet op het voorgaande niet te verwachten dat het systeem 2017 in het algemeen strijd op zal leveren met het recht op eigendom. Er zijn, net als bij elk forfaitair systeem grofheden, maar per saldo is het systeem realistischer geworden, beter toegesneden op de “gemiddelde” werkelijkheid en wordt het veronderstelde rendement ook nog eens jaarlijks bijgesteld. Zo heeft de wetgever uitvoering gegeven aan zijn wens om de heffing gemiddeld beter te laten aansluiten bij de werkelijkheid.”

Vraag 10

Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden en wel voor het eerste wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2020 op 28 oktober 2019 (waarvoor volgens de Nota naar aanleiding van het verslag nog een brief over box 3 komt)?

Antwoord op vraag 10

Het is niet mogelijk gebleken om deze vragen voor 28 oktober te beantwoorden. De brief over box 3 waarnaar wordt verwezen in de nota naar aanleiding van het verslag over het pakket Belastingplan 2020 is tegelijkertijd met die nota verzonden naar uw Kamer. [6]



[1] HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:816; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:911; HR 14 juni 2019,

ECLI:NL:HR:2019:912; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:817; HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:948 en

HR 14 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:949.

[2] Kamerstukken II 2019/20, 32140, nr. 61, bijlage 2019D41388.

[3] Kamerstukken II 2016/17. 34552, nr. 28.

[4] Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34552, nr. 6.

[5] Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34552, nr. 83.

[6] Kamerstukken II 2019/20, 35302, nr. 17.

Indiener(s)