Antwoord op vragen van de leden Van Raak en Jasper van Dijk over de vermogenstoets voor kwijtschelding van lokale belastingen

  1. Hierbij ontvangt u mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de antwoorden op de schriftelijke vragen die zijn gesteld door de leden Van Raak en Van Dijk (beiden SP) over de vermogenstoets voor kwijtschelding van lokale belastingen, ingezonden op 16 september 2019 met kenmerk 2019Z17266.

    De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,





    drs. K.H. Ollongren

    2019Z17266

    Vragen van de leden Van Raak en Jasper van Dijk (beiden SP) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de vermogenstoets voor kwijtschelding van lokale belastingen (ingezonden 16 september 2019)

    1. Hoe hoog zijn op dit moment de vermogensnormen om nog voor kwijtschelding van gemeentelijke belastingen in aanmerking te komen?[1]

    Antwoord vraag 1:

    De vermogensnormen voor kwijtschelding van de lokale belastingen zijn gelijk aan de normen welke gelden voor de kwijtschelding van rijksbelastingen. De vrijstelling voor financiële middelen (zoals banktegoeden) is afhankelijk van de gezinssituatie, de leeftijd en de inkomenssituatie van betrokkene. Ter indicatie kan wel het volgende dienen.

    De Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen publiceren periodiek gestandaardiseerde normbedragen voor geautomatiseerde kwijtscheldingstoetsen[2]. Als norm voor aanwezige banktegoeden gaan zij hierbij uit van bedragen die uiteenlopen van € 1500 voor een alleenstaande en € 2000 voor gehuwde/samenwonende tot € 6640 als de gehuwde/samenwonende en diens partner beiden voor 1935 zijn geboren.

    1. Waar komt het verschil vandaan tussen de informatie aan de Tweede Kamer en de bedragen in het rapport Knellende schuldenwetgeving?

    Antwoord vraag 2:

    Vanwege de complexiteit van de betreffende vermogensnormen (financiële middelen) en de afhankelijkheid van persoonlijke omstandigheden is in mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 juni 2018 gerekend met het bedrag van € 2269 dat belastingplichtigen die voor 1935 geboren zijn bij de vermogensnorm mogen optellen. Het genoemde bedrag is echter een aanvulling op de vermogensnorm en niet de hele norm, zoals de brief per abuis suggereert.

    Dat dit niet zo stellig in mijn brief had moeten staan, doet overigens niet af aan de boodschap van de brief dat harmonisering van de vermogensnormen voor kwijtschelding en bijstand de armoedeval vergroot. Dat in de praktijk voor de meeste belastingplichtigen de vermogensnormen nog lager zijn, maakt de groep voor wie de armoedeval toeneemt bij harmonisering alleen maar groter.

    1. Wat is uw reactie op de argumentatie van de G4 dat een armoedeval los staat van de vermogenstoets, omdat mensen, als ze een baan vinden, al vanwege de inkomenstoets niet meer in aanmerking zouden komen voor kwijtschelding?

    Antwoord vraag 4:

    Het maakt voor de armoedeval niet uit of belastingplichtigen niet meer in aanmerking komen voor kwijtschelding vanwege de inkomenstoets of de vermogenstoets. Op het moment dat iemand een betaalde baan vindt, vervalt vrijwel steeds het recht op kwijtschelding van lokale belastingen. Het verliezen van dit recht draagt bij aan het ontstaan van de armoedeval. Een hogere vermogensnorm betekent dat meer mensen dit recht op kwijtschelding verliezen op het moment dat zij weer gaan werken. Het kan daarom niet gezegd worden dat de armoedeval los staat van de vermogenstoets.

    1. Bent u inmiddels overtuigd dat de gemeenten meer middelen nodig hebben om schuldenproblematiek tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?[3][4]
    1. Bent u bereid de vermogensnorm uit te breiden, juist om te voorkomen dat mensen hun buffer kwijtraken en zo nog verder in de problemen komen?

    Antwoord vragen 3 en 5:

    Als met meer middelen wordt gedoeld op het verhogen van de vermogensnormen voor kwijtschelding dan ben ik niet overtuigd.

    Ten aanzien van dit onderwerp schreef ik in mijn brief aan de Tweede Kamer van 5 juni 2018 dat dit kabinet staat voor de maximale arbeidsdeelname en minimale uitkeringsafhankelijkheid, waardoor optimale ontplooiingsmogelijkheden voor ieder individu ontstaan. Het kabinet streeft dan ook naar het verminderen van de armoedeval, zodat werken lonend is voor alle huishoudens. Echter, indien de kwijtscheldingsnorm zou worden opgehoogd om dichter of gelijk aan de bijstandsnorm te staan, zou dit de armoedeval vergroten. Immers indien een uitkeringsgerechtigde werk vindt, is de kwijtschelding veelal niet meer van toepassing. Door het verdwijnen van deze vorm van inkomensondersteuning loont werken minder. Voor nadere toelichting op dit punt verwijs ik naar voornoemde brief van 5 juni 2018 en de brief welke per heden aan de Tweede Kamer is verzonden als reactie op de motie Van der Molen en Van der Graaf.[5]

    [1]https://amsterdam.raadsinformatie.nl/document/7393626/1#search=%22G4%20vermogenstoets%20kwijtsch elding%22

    [2]https://vng.nl/onderwerpenindex/belastingen/invordering/nieuws/nieuwe-normbedragen-geautomatiseerde-kwijtscheldingstoets-6

    [3]https://www.nu.nl/geldzaken/5981893/flink-meer-mensen-met-schulden-onder-bewindvoerderstoezicht- geplaatst.html

    [4]https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/bewindvoerders-mensen-met-schulden-worden-steeds- armer~b7c39d1c/

    [5] Kamerstukken II 2018–2019, 35 000 VII, nr. 19

Indiener(s)