Antwoord op vragen van het lid Kuiken over het bericht ‘bewijs voor bemoeienis proces Wilders, PVV leider overweegt stappen’

In antwoord op uw brief van 2 september 2019 deel ik u mee dat de schriftelijke vragen van het lid Kuiken (PvdA) inzake het bericht ‘bewijs voor bemoeienis proces Wilders, PVV leider overweegt stappen’ worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

In aanvulling op de beantwoording van bijgevoegde Kamervragen en de antwoorden op de Kamervragen van de leden Groothuizen en Van Nispen over ‘bemoeienis van het ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders” en de antwoorden op de Kamervragen van de leden Kuiken, Groothuizen en Van Nispen over het bericht “Topambtenaren eisten harde aanpak in proces tegen ‘kwaadaardige’ Wilders” informeer ik u graag over het volgende.

In mijn brief van 10 september 2019 berichtte ik uw Kamer reeds dat ik u, wanneer de zaak niet meer onder de rechter is, uitgebreid zal informeren over de gang van zaken. In dat kader heb ik opdracht gegeven om nader te bezien of er binnen mijn organisatie nog relevante documenten voorhanden zijn die mij tot nu toe niet bekend waren. Indien nodig zal ik uw Kamer tussentijds daarover informeren.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus

Antwoorden Kamervragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de minister van Justitie en Veiligheid over het bericht 'Bewijs voor bemoeienis proces-Wilders, PVV-leider overweegt stappen' (ingezonden 2 september 2019; nr. 2019Z16191)

Vraag 1

Kent u het bericht 'Bewijs voor bemoeienis proces-Wilders, PVV-leider overweegt stappen'? 1)

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Wat wordt er bedoeld met een “voorgenomen beslissing” van het openbaar ministerie (OM) teneinde de genoemde PVV-leider te vervolgen? Wat is het verschil tussen een “voorgenomen” een “definitieve” of een “formele” beslissing”?

Antwoord op vraag 2

Het is een vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit en een vervolgingsbeslissing is genomen, een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, alvorens de vervolgingsbeslissing – op formele wijze door middel van een dagvaarding- aan de verdachte kenbaar wordt gemaakt.

Onder verwijzing naar mijn antwoord bij vraag 10 op de Kamervragen welke zijn beantwoord op 5 september jl. [1] en naar mijn antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 30 november 2018[2] merk ik op dat het College van procureurs-generaal de Minister van Justitie en Veiligheid informeert wanneer er sprake is van een gevoelige strafzaak.

Het College van procureurs-generaal is verplicht de minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek. Hierdoor wordt de minister van Justitie en Veiligheid in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken zijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.


Wanneer sprake is van een vervolgingsbeslissing van het OM in een gevoelige zaak, kan het zijn dat de Minister van Justitie en Veiligheid conform de hiervoor genoemde regelgeving over het genomen besluit tot vervolging geïnformeerd wordt door middel van een ambtsbericht van de voorzitter van het College, terwijl een verdachte nog in de gelegenheid moet worden gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen en de vervolgingsbeslissing nog aan de verdachte kenbaar moet worden gemaakt.
Zoals ik in mijn brief van 5 september jl. aangaf is dat ook hier gebeurd en om die reden werd voor het moment van het kenbaar maken aan de verdachte de term “voorgenomen vervolgingsbeslissing” in intern notaverkeer gebezigd.

Zie ook mijn antwoord op vragen 12 en 13 van de Kamervragen d.d. 26 juni 2019. [3]

Vraag 3

Waarom hebt u in eerdere antwoorden op schriftelijke vragen over dit onderwerp niet vermeld dat het besluit van 10 september 2014 te vervolgen een voorgenomen beslissing betrof?

Antwoord op vraag 3

Ik verwijs u naar mijn brief van 5 september jl. en naar mijn antwoord bij vraag 2. Het College van procureurs–generaal stelde in zijn ambtsbericht van 10 september 2014 de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie (OM) ‘heeft besloten’ vervolging in te stellen tegen het Kamerlid Wilders ter zake van het beledigen van een groep mensen wegens hun ras en het aanzetten tot haat tegen mensen wegens hun ras zoals strafbaar gesteld in de artikelen 137b en 137c van het Wetboek van strafrecht.

Vraag 4

Deelt u de mening dat indien er nog sprake is van een voorgenomen beslissing dat er nog de mogelijkheid bestaat dat het voornemen tot vervolging niet daadwerkelijk tot vervolging hoeft te leiden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 4
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangaf is het een vast onderdeel van vrijwel alle strafrechtelijke onderzoeken dat, na de vaststelling door het OM dat sprake is van een strafbaar feit en een vervolgingsbeslissing is genomen, een verdachte in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, alvorens de vervolgingsbeslissing – op formele wijze door middel van een dagvaarding- aan de verdachte kenbaar wordt gemaakt. Het kan zijn dat het verhoor van een verdachte maakt dat het OM terugkomt op zijn eerder genomen beslissing.

Overigens heeft het OM destijds in het ambtsbericht van 10 september 2014 aangegeven aan te nemen “dat het verhoor geen nieuw licht op de zaak werpt” en “waarschijnlijk kort daarna de vervolgingsbeslissing kenbaar zal worden gemaakt”. Hetgeen ook zo is gebeurd.

Vraag 5

Deelt u de mening dat zolang het voornemen tot vervolging niet definitief was, dat meningen van anderen dan het OM van invloed zouden kúnnen zijn op het uiteindelijke al dan niet vervolgen van de genoemde PVV- leider? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 5

Ik verwijs naar mijn antwoorden op vraag 2 en 3.

Vraag 6

Deelt u de mening dat zolang het OM nog geen definitief besluit tot vervolging heeft genomen het niet wenselijk is dat daarover al overleg plaatsvindt tussen de minister en/of zijn ambtenaren, juist omdat het een politiek gevoelige zaak is waar zelfs de schijn van politieke beïnvloeding dient te worden vermeden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 6

Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 2, 3 en 4 en naar mijn antwoord op vraag 1 tot en met 6 van heden op de vragen van de leden Groothuizen (D66) en Van Nispen (SP) over bemoeienis van het ministerie van Justitie en Veiligheid met het proces Wilders.

Vraag 7

Kunt u uitsluiten dat uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren zich actief bemoeid hebben met de beslissing tot vervolging en dus niet alleen door het OM over de voorgenomen beslissing

zijn geïnformeerd? Zo ja, hoe kunt u dit uitsluiten? Zo nee, waarom niet? En zo nee, beschikt u over informatie of andere aanwijzingen dat uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren zich wel actief met de vervolgingsbeslissing hebben beziggehouden en kunt u die informatie aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord op vraag 7

Zoals in de antwoorden op Kamervragen d.d. 30 november 2018 en 14 juni 2019 [4] is aangegeven, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch anderszins van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van een mening door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging van de heer Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging bekend werd gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Voor het overige verwijs ik u naar mijn brief van 10 september jl.[5]

Vraag 8

Beschikt u over nog meer informatie dan nu bekend is over de inhoud van de gesprekken tussen uw ambtsvoorganger of zijn ambtenaren enerzijds en het OM anderzijds? Zo ja, kunt u die informatie aan de Kamer doen toekomen?

Antwoord op vraag 8
Ik verwijs u naar mijn aanbiedingsbrief en het antwoord op vraag 7.

Vraag 9

Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?

Antwoord op vraag 9
Ja.

1) https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/4830621/politiek-bemoeide-zich-met-zaak-wilders-pvv-



[1] Aanhangsel Handelingen II 2018/19, 3835.

[2] Aanhangsel Handelingen II 2018/19, 805.

[3] Aanhangsel Handelingen II 2018/19, 3189.

[4] Aanhangsel Handelingen II 2018/19, 3034.

[5] Kamerstukken II 2018/19, 35 000 VI, 130.

Indiener(s)