Antwoord op vragen van de leden Voordewind en Van der Staaij over etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden

Geachte voorzitter,

Hierbij bied ik u, mede namens de minister van Buitenlandse Zaken, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Voordewind (CU) en Van der Staaij (SGP) over etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden. Deze vragen werden ingezonden op 11 juli 2019 met kenmerk 2019Z14968.

Hoogachtend,

de minister voor Medische Zorg

en Sport,

Bruno Bruins


Antwoorden van de Minister voor Medische Zorg en Sport, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, op vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) over etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden.

Vraag 1

Bent u bekend met het bericht dat het Israël Centrum in Nijkerk is bezocht door de ambtenaren van Economische Zaken naar aanleiding van een klacht over de etikettering van de producten uit Israël? [1]

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandhaafd op de geldende etiketteringsbepaling voor wijn uit deze gebieden? Wordt daarbij ook gekeken naar de handelswijze van toezichthoudende instanties van andere Europese landen?

Antwoord 2

De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor de handhaving van de geldende etiketteringswetgeving. Zij hanteert hierbij het staande interventiebeleid op de vermelding van de herkomst “Israël”. Bij de beoordeling van een inspectie worden de aanwijzingen vanuit het interpretatiedocument van de Europese Commissie “Interpretatieve mededeling inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, (2015/C 375/05)” gevolgd. Aangezien de vermelding “Product uit Israël” op levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden als misleidend wordt gezien (zie punt 7 van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie), geeft de NVWA conform het interventiebeleid een waarschuwing zoals in deze casus het geval is.

Vraag 3
Aangezien het in dit geval gaat het om wijn uit Israël gaat; kunt u aangeven op welke wijze recht wordt gedaan aan de motie Ten Broeke (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) over etikettering van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden) om álle producten uit álle als bezet aangemerkte gebieden apart te etiketteren en daarop te handhaven?

Vraag 4
Onderschrijft u de beleidslijn van het toenmalige kabinet dat ‘Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het kabinet voorstander van een Europese aanpak ten aanzien van etikettering waarbij de lidstaten op dezelfde manier EU-regelgeving uitvoeren,’ dat Nederland alleen tot toepassing van de richtlijn overgaat, indien er een gelijk speelveld is met alle andere EU-lidstaten?

Antwoord op vragen 3 en 4

Het kabinet komt Europese afspraken na en de NVWA handelt conform de aanwijzingen uit het bovengenoemd interpretatiedocument van de Europese Commissie, zoals dat ook van andere Europese handhavingsautoriteiten wordt gevraagd. Zie ook de beantwoording in vraag 2.

Met bovengenoemde aanpak wordt het standpunt van het vorige kabinet gevolgd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 26 mei 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 420) en de antwoorden op vragen van 14 juni 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 436). Tevens verwijs ik u naar het verslag van het Schriftelijk Overleg, vastgesteld op 17 maart 2016, (Kamerstuk 23 432, nr. 419, antwoord op vragen 23–32). Daarin liet het toenmalige kabinet weten hoe het uitvoering heeft gegeven aan de motie Ten Broeke, die de regering opriep zich in Europees verband in te spannen voor richtlijnen op het gebied van correcte herkomstaanduiding voor alle bezette of geannexeerde gebieden. Daarvoor bleek binnen de EU geen draagvlak te bestaan.

Vraag 5

Kunt u toelichten wat de stand van zaken is in de Europese discussie over de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake producten uit Israël?

Vraag 6

Wanneer verwacht u de uitspraak van het Hof van Justitie en wat betekent dat voor de handhaving van de richtlijn als er nog geen toepassing is voor alle andere EU-lidstaten?

Antwoord vraag 5 en 6

De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan bestaande Europese wetgeving over herkomstaanduiding van producten, in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 handelt de NVWA conform de aanwijzingen uit deze interpretatieve mededeling. Nederland handelt hier als gebruikelijk in Europees verband.

In de zaak nummer C-363/18 “Organisation juive européenne et Vignoble Psagot” heeft de Franse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over (onder andere) de uitleg van deze interpretatieve mededeling.

Het is nog niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitspraak.

Vraag 7

Bent u evenals het vorige kabinet van mening dat er pas overgegaan kan worden tot toepassing van de richtlijn als alle andere lidstaten dit ook hebben gedaan om te voorkomen dat er voor het bedrijfsleven een ongelijk speelveld ontstaat?

Antwoord 7

Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en 4.

Vraag 8

Waarom wordt in de aanwijzing van het ministerie verplicht om “afkomstig uit Palestina” te gebruiken als etikettering, terwijl de staat Palestina nog niet bestaat en dit wel de suggestie wekt dat er alsnog tot een eenzijdige erkenning van de mogelijke staat Palestina wordt overgegaan? Erkent u dat dit ingaat tegen het

regeerakkoord? In de voetnoot wordt dit wel erkend maar dit voorkomt niet dat de indruk wordt gewekt dat Nederland de Palestijnse staat eenzijdig erkent. Erkent u dit risico en wat gaat u doen om dit te voorkomen?

Antwoord 8

Het kabinet veronderstelt dat met ‘aanwijzing’ wordt verwezen naar de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.

De vermelding ”afkomstig uit Palestina” is één van de mogelijke vermeldingen van de herkomst van producten uit de door Israël bezette gebieden. Andere opties – conform punt 9 van de interpretatieve mededeling van de Commissie – zijn bijvoorbeeld ”product uit de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)” of “product uit Gaza”.

Binnen de EU zijn er diverse lidstaten die wel een Palestijnse staat erkennen en een aantal, zoals Nederland, die dat niet doen. Daarom wordt in alle EU-documenten waarin gesproken wordt over de Palestijnse gebieden en de aanduiding “Palestina” wordt gebruikt een voetnoot toegevoegd, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat deze aanduiding niet mag worden opgevat als erkenning van de “Staat Palestina” en geen afbreuk doet aan de individuele standpunten van de lidstaten in deze kwestie. Het Nederlandse standpunt over erkenning is ongewijzigd.



Indiener(s)