Antwoord op vragen van het lid Kuiken over tbs voor verkrachters

Hierbij zend ik u de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Kuiken (PvdA) van uw Kamer over tbs voor verkrachters (ingezonden 28 mei 2019) en op de schriftelijke vragen van het lid Kuiken (PvdA) van uw Kamer over tbs voor verkrachters (ingezonden op 1 augustus 2019).

De Minister voor Rechtsbescherming,

Sander Dekker

Antwoorden Kamervragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de ministers voor Justitie en Veiligheid en voor Rechtsbescherming over tbs voor verkrachters (ingezonden 28 mei 2019; nr. 2019Z10629).

Vraag 1

Kent u het bericht 'Hoog tijd voor de ‘Anne Faber-norm’: bij verkrachting naast straf ook altijd tbs'? 1)

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Wat is uw mening over de voorgestelde norm namelijk dat een verkrachter door zijn daad blijk heeft gegeven van een psychiatrische ziekte of stoornis en daarom tbs opgelegd zou moeten krijgen?

Antwoord op vraag 2

Voor de meesten van ons is het moeilijk voorstelbaar dat een persoon zonder stoornis zo’n ernstig delict kan plegen. De praktijk van de pro Justitia-rapportages (PJ-rapportage) wijst evenwel uit dat niet elke verdachte van een ernstig zedendelict lijdt aan een psychische stoornis. Bij het ontbreken van een stoornis is psychiatrische behandeling (al dan niet in een tbs-kliniek) zinloos en volgt veelal een gevangenisstraf.

Tijdens het AO TBS van 26 juni 2019 kwam dit onderwerp ook aan de orde. Daar heb ik toegelicht dat de officier van justitie en de rechter kijken naar de omstandigheden van een delict en vervolgens de afweging maken of een PJ-rapportage aangevraagd moet worden. Ik heb daarbij toegezegd dat ik met het Openbaar Ministerie de praktijk van het uitvoeren van PJ-rapportages bij ernstige zedenzaken in kaart zal brengen waarbij ik in ieder geval het volgende in kaart wil laten brengen: wanneer wordt een rapportage aangevraagd en wanneer niet? Zit er een gat tussen wat er gebeurt en wat wenselijk is?

Vraag 3

Deelt u de mening dat het probleem van weigerende observandi onder verdachten van de meest ernstige vormen van verkrachting meteen opgelost wordt, indien tbs in die gevallen standaard en dus zonder onderzoek bij het Pieter Baan Centrum of aan de hand van andere gegevens kan worden opgelegd? Zo ja, welke conclusies verbindt u hier aan? Zo nee, waarom niet?

Vraag 4

Is het juridisch mogelijk vast te gaan leggen dat bij de ernstigste vormen van verkrachting uitgegaan zou moeten worden van een psychiatrische ziekte of stoornis en dat op grond daarvan een rechter tbs moet kunnen opleggen, waarbij de verdachte in de gelegenheid kan worden gesteld aan te tonen dat er geen sprake is een psychiatrische ziekte of stoornis? Zo ja, acht u dit wenselijk en hoe gaat u hier gevolg aangeven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord op vraag 3 en 4

Bij mijn brief over de aanpak weigerende observandi van 8 oktober 2018 was als bijlage het rapport van de EUR met de titel “Juridische haalbaarheid van voorgestelde oplossingen voor de weigeraarsproblematiek omtrent tbs-oplegging’’ toegevoegd.[1] Door de EUR wordt in dat rapport beschreven hoe de vaststelling van een stoornis de ongelimiteerde behandeling en vrijheidsbeneming in juridische zin legitimeert. Ook behandelt de EUR het voorstel dat de tbs op basis van een vermoeden zou moeten worden opgelegd (gelijk aan de suggestie in vraag 4). Concluderend stelt de EUR dat de gedane suggesties niet de gewenste oplossing bieden in verhouding tot de problematiek en dat er minder ingrijpende maatregelen beschikbaar zijn die meer effect zullen sorteren.

Tijdens het AO TBS van 26 juni 2019 kwam dit ook aan de orde en heb ik aangegeven dat ik daarom naar andere manieren heb gekeken om de problematiek van de weigerende observandi aan te pakken. Het is immers onwenselijk als de tbs-maatregel niet wordt opgelegd waar dat wel de meest passende maatregel zou zijn. Ik sta daarom voor een aanpak die het mogelijk maakt vaker tbs op te kunnen leggen met meer oog voor de veiligheid van de samenleving, door zowel het aantal weigeraars terug te dringen als het effect van een weigering zoveel mogelijk te mitigeren.

1) Financieel Dagblad, 27 mei 2019



[1] Kamerstukken II 2018/19 29452, nr. 229.

Indiener(s)