Antwoord op vragen van het lid Groothuizen over reclassering voor veroordeelde bedrijven

In antwoord op uw brief van 27 februari 2019 deel ik u mee dat de schriftelijke vragen van het lid Groothuizen (D66) over reclassering voor veroordeelde bedrijven, worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus




Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid op de vragen van het lid Groothuizen (D66) aan de over reclassering voor veroordeelde bedrijven. (Ingezonden 27 februari 2019, nr. 2019Z03887)

Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het artikel ‘Minister positief over plan reclassering veroordeelde bedrijven’? 1)


Antwoord vraag 1
Ja.

Vraag 2
Welke mogelijkheden heeft het openbaar ministerie (OM) op dit moment om (grote) bedrijven een verbeterprogramma te laten volgen nadat zij de fout in zijn gegaan?


Antwoord vraag 2
Voordat het openbaar ministerie een transactie aanbiedt, moet het de overtuiging hebben dat het betreffende bedrijf zich aan de regels zal houden en herhaling van de gepleegde feiten niet zal plaatsvinden. Die overtuiging kan op verschillende manieren ontstaan, bijvoorbeeld doordat men actief en naar tevredenheid een verbeterprogramma opzet en naleeft. Het laten volgen van een verbeterprogramma door een bedrijf en de beoordeling of dit naar tevredenheid wordt opgezet en uitgevoerd is geen taak van het openbaar ministerie. In gevallen waarin er sprake is van een toezichthouder die toeziet op de naleving van wet- en regelgeving door het betreffende bedrijf, kan de toezichthouder dit doen.

Vraag 3
Kunt u een korte schets geven van de verbeterprogramma's uit Groot-Brittannië en de Verenigde Staten waarnaar het eerder genoemde artikel verwijst? Zijn er (elementen van die) verbeterprogramma's waarvan u denkt dat die ook in Nederland toegepast kunnen worden? Zo ja, welke dan en op welke manier kunnen die worden toegepast?

Antwoord vraag 3
In de Verenigde Staten kan het Department of Justice (DOJ), in het kader van een out of court settlement, aan een onderneming opleggen dat een van de overheid en van de onderneming onafhankelijke monitor toezicht houdt op de bij de out of court settlement aan de onderneming opgelegde voorwaarden. Hieronder wordt begrepen, waar dit aangewezen is, het effectief implementeren en evalueren van interne controle mechanismen op corporate ethics en compliance programs. Als de onderneming zich niet aan deze voorwaarden houdt, herleeft het recht op strafvervolging. De onafhankelijke monitor is een ter zake kundige onafhankelijk derde partij die niet in dienst is van de overheid of de onderneming of op andere wijze aan de onderneming verbonden is, rapporteert aan zowel de directie van de onderneming als aan het DOJ. De kosten van de monitor worden door de onderneming zelf betaald.[1]

In het Verenigd Koninkrijk kan het inrichten van een robuust compliance en een monitoring programma een voorwaarde zijn voor een deferred prosecution arrangement (DPA). Hiertoe kan een monitor worden aangesteld wiens taak het is de maatregelen van een onderneming te beoordelen en monitoren, en te adviseren of compliance verbeteringen noodzakelijk zijn om het risico van recidive verkleinen. De kosten voor de selectie, de benoeming en de vergoeding van de monitor worden in rekening gebracht bij de onderneming. In het kader van de onderhandelingen over de DPA verstrekt de onderneming gegevens van drie potentiele monitors aan de officier van justitie en de rechtbank. Het bedrijf kan een voorkeur voor een van de monitors aangeven. Dit voorstel wordt doorgaans overgenomen. [2]

In het huidige Nederlandse systeem is het, gelet op de limitatieve opsomming van voorwaarden die bij het overeenkomen van een transactie met een verdachte op grond van artikel 74 Wetboek van Strafrecht kunnen worden gesteld, niet mogelijk als bijzondere voorwaarde te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neemt. In de transactiepraktijk wordt de bereidheid van een rechtspersoon om maatregelen te nemen om de geconstateerde strafbare feiten in de toekomst te voorkomen, zoals in het antwoord op vraag 2 aangegeven, wel meegenomen bij de afweging of de zaak met een transactie wordt afgehandeld. Het recht op vervolging herleeft echter niet als de rechtspersoon, waarmee de transactieregeling overeen is gekomen, zich niet aan de afspraken over de compliance maatregelen houdt. Daarnaast kan enkel in het geval de betreffende rechtspersoon onder het toezicht van een toezichthouder valt, worden gemonitord of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd.

In de beleidsreactie op het rapport evaluatie Wet OM-afdoening heb ik aangekondigd dat ik de komende tijd in samenspraak met het openbaar ministerie en de rechtspraak een expliciete regeling voor de hoge transactie in het Wetboek van Strafvordering ga uitwerken. [3] In dat kader zal ook worden gekeken naar de mogelijkheid om in het kader van een transactie afspraken te maken over het compliance-beleid. Hierbij kunnen de bijzonderheden van de monitorregeling in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk voor zover relevant in ogenschouw worden genomen.

Vraag 4
Wat zijn uw eerste gedachten over een reclasseringssysteem voor bedrijven? In welke gevallen zouden volgens u bedrijven een verbeterprogramma moeten volgen? Uit welke onderdelen zou zo'n verbeterprogramma kunnen bestaan? Hoe worden die bedrijven begeleid en gecontroleerd? Aan welke sancties denkt u bij niet-naleving? Door welke organisatie zouden deze verbeterprogramma's moeten worden gecontroleerd?

Vraag 5
Welke rol ziet u weggelegd voor de rechter bij het opleggen van en het toezicht op een verbeterprogramma? Zie u mogelijkheden hierbij een verbinding te leggen met de rechterlijke toets op hoge transacties? Zo ja, hoe zou u dit vorm kunnen geven? Zo nee, waarom niet?

Antwoord vraag 4 en 5
Het idee een verbeterprogramma voor bedrijven te introduceren spreekt mij aan omdat het doorlopen van een verbeterprogramma tot structurele verbetering binnen een bedrijf kan leiden. Nieuwe strafbare feiten kunnen hierdoor worden voorkomen of eerder worden gedetecteerd. Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het in het huidige Nederlandse systeem niet mogelijk als bijzondere voorwaarde bij een transactie te stellen dat een rechtspersoon compliance-maatregelen neem. De mogelijkheid afspraken te maken over het compliance-beleid, bijvoorbeeld in de vorm van een verbeterprogramma, zal ik de komende tijd bezien in het kader van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling voor de hoge transactie die ik ga uitwerken. Hiervoor zal ik in ieder geval onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma zijn verbonden kunnen worden betaald en door welke organisaties kan worden gecontroleerd of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon niet onder het toezicht van een toezichthouder valt.

Onderdeel van de in het antwoord op vraag 3 genoemde regeling zal rechterlijke betrokkenheid bij de buitengerechtelijke afdoening zijn. Hierbij zal ik ook kijken naar de rol van de rechter ten aanzien van de voorwaarden die aan een transactie zijn verbonden.

Vraag 6
Wat vindt u van de gedachte om bedrijven die zelf melden dat zij zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan een strafbaar feit tegemoet te komen met een lagere boete? Indien u hier positief tegenover staat, welke mogelijkheden ziet u?


Antwoord vraag 6

Op grond van de bestaande wettelijke mogelijkheid om bij de oplegging van een straf of maatregel rekening te houden met de omstandigheden van de verdachte kan dit al worden toegepast. Het openbaar ministerie en de rechter kunnen in individuele gevallen bepalen welke omstandigheden dat zijn en in welke mate daar rekening mee moet wordt gehouden. Het door bedrijven zelf melden van strafbare feiten kan zo’n omstandigheid zijn.

Vraag 7
Wat is er besproken op de bijeenkomst georganiseerd door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland die de heer Van Woerden in het artikel noemt?



Antwoord vraag 7
Een gespecialiseerd team binnen de Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland [4] (RVO) en ons diplomatieke netwerk ondersteunen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om kansen te verzilveren binnen het werkveld van multilaterale organisaties, zoals de Wereldbank (WB). In dit kader organiseerde RVO op 1 februari jl. in samenwerking met de WB een evenement over de voorwaarden die de WB stelt aan bedrijven die (willen) meedoen aan door de WB gefinancierde projecten in ontwikkelingslanden.

De WB heeft hierbij uitgelegd welke stappen de bank onderneemt als ze vermoedt dat haar voorwaarden zijn geschonden. Daarbij is ook aangestipt dat de WB zelf sancties kan opleggen als haar eigen onderzoeksteam de schijn van een schending constateert. Ook is uitgelegd hoe de WB bedrijven kan ondersteunen met het opzetten en implementeren van een zogeheten compliance programma. Zo’n programma is voor de WB vaak een vereiste voor het beëindigen van een opgelegde sanctie. Met eencompliance programma creëert een bedrijf de juiste handvatten en checks and balances voor zijn organisatie en medewerkers om integer te handelen, ook in de omgang met lokale agenten en toeleveranciers.

1) Financieel Dagblad, 23 februari 2019, https://fd.nl/economie-politiek/1290445/plan-van-reclassering-voor-bedrijven-welwillend-ontvangen



[1] https://www.justice.gov/criminal-fraud/file/1100366/download

[2] DPA Code of Practice, onderdeel 7.10-7.22

[3] Kamerstukken II, 2018-19, 29 279, nr. 478.

[4] zie: www.rvo.nl/onderwerpen/internationaal-ondernemen/netwerken-en-contacten/internationale-organisaties

Indiener(s)