Antwoord op vragen van het lid Gijs van Dijk over kinderen in armoede naar nul

Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over ‘kinderen in armoede naar nul’ (ingezonden op 27 maart 2019).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken

en Werkgelegenheid,

T. van Ark


2019Z05985

Vragen van het lid Gijs van Dijk (PvdA) aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over kinderen in armoede naar nul (ingezonden 27 maart 2019)

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel ‘Een nieuwe alliantie moet het aantal kinderen in armoede naar nul brengen’?

Antwoord 1

Ja hiermee ben ik bekend.

Vraag 2

Wat vindt u van het initiatief Alliantie kinderarmoede? In hoeverre bent u aangesloten bij dit initiatief?

Antwoord 2

Ik vind dit initiatief een mooi voorbeeld van samenwerking tussen private, publieke en maatschappelijke partijen gericht op het bestrijden van armoede onder kinderen. Armoede onder kinderen is een groot maatschappelijk probleem dat vraagt om brede maatschappelijke inspanning en samenwerking. De alliantie kan het bestaande beleid van gemeenten en de vier samenwerkende armoedepartijen (Stichting Jarige Job, Nationaal fonds kinderhulp, Jeugdfonds sport en cultuur en Stichting Leergeld) aanvullen en versterken door concrete acties en verrassende vormen van samenwerking. Samenwerking die wellicht via andere wegen niet zo snel tot stand zou komen.

Ik volg de acties met belangstelling.

Vraag 3

Gaat u zich aansluiten bij de doelstelling van de Alliantie kinderarmoede om in 2030 geen kinderarmoede meer te laten bestaan? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze doelstelling te laten halen?

Antwoord 3

Ook ik wil graag dat kinderarmoede in Nederland naar nul gaat. Op 1 april jl. heb ik mijn ambities op het gebied van kinderarmoede aan uw Kamer gestuurd.[1] Samen met private- en maatschappelijke partners en gemeenten zetten we de schouders eronder om álle kinderen mee te laten doen, ongeacht de financiële thuissituatie. Hierdoor kunnen kinderen zich breder ontwikkelen en wordt de kans op sociale uitsluiting kleiner. Extra aandacht gaat daarbij uit naar werkende armen met kinderen. Deze groep wordt nog onvoldoende bereikt. Daarnaast zet het kabinet in op een verdere daling van het aantal arme huishoudens met kinderen de komende jaren. Onder meer door werken lonender te maken, de belasting te verlagen en de kinderopvangtoeslag te verhogen. Ook komt er periodiek kwalitatief inzicht in de brede kansarmoede onder kinderen op de verschillende levensdomeinen zoals zorg, onderwijs en veiligheid. Evenals een periodiek kwalitatief overzicht van goede voorbeelden en initiatieven van gemeenten en andere lokale en nationale organisaties gericht op het voorkomen van armoede onder kinderen en de negatieve gevolgen daarvan voor kinderen. Elke twee jaar zal ik een breed beeld geven van kinderarmoede aan de hand van de in de brief gepresenteerde ambities. Ik zal hierover het gesprek aangaan met kinderen, de betrokken bewindspersonen, de VNG en andere relevante partijen.

Vraag 4

Hoe gaat u zich verder inzetten bij de andere doelstelling van dit initiatief dat er in 2030 geen nieuwe gezinnen meer in armoede vervallen?

Antwoord 4

De oorzaken en gevolgen van armoede zijn divers en complex. Ik heb daarom continue aandacht voor mensen in armoede en in het bijzonder voor kinderen die opgroeien in een gezin met een laag inkomen. Zie de reactie op het antwoord op vraag 3 hoe ik samen met gemeenten en mijn collega’s in het kabinet op gestructureerde wijze werk aan de bestrijding van armoede en de gevolgen daarvan.

Vraag 5

Bent u bereid, in samenwerking met betrokken ministers, een deltaplan armoedebestrijding te starten?

Antwoord 5

Ik verwijs u hiervoor naar de ambities kinderarmoede die ik op 1 april aan uw Kamer heb verstuurd, waarin de ambities en wat nodig is voor het realiseren daarvan, zijn uitgewerkt.

1) https://www.trouw.nl/samenleving/een-nieuwe-alliantie-moet-het-aantal-kinderen-in-armoede-naar-nul-brengen~a3cb67e0/



[1] Kamerstukken II 2018/2019, 24515 nr. 484

Indiener(s)