Antwoord op vragen van de leden Bosman, Remco Dijkstra, Koopmans en Laan-Geselschap over het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones

Hierbij bied ik mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken de antwoorden aan op de schriftelijke vragen gesteld door de leden Bosman, Remco Dijkstra, Koopmans en Laan-Geselschap over het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones. Deze vragen werden ingezonden op 30 januari 2019 met kenmerk 2019Z01633.

De Minister van Defensie

De Minister van Buitenlandse Zaken

Drs. A.Th.B. Bijleveld-Schouten Stef Blok

[Ondertekenaar 3]

[Ondertekenaar 4]


Antwoorden van de Minister van Defensie op vragen van de leden Bosman, Remco Dijkstra, Koopmans en Laan-Geselschap (VVD) over het bericht dat Defensie zich nog geen raad weet met steeds kleinere drones.

Vraag 1 Bent u bekend met het bericht ‘Defensie weet zich (nog) geen raad met steeds kleinere drones’? 1)

Antwoord
Ja

Vraag 2 Bent u bekend met de aanbevelingen van experts, zoals ingebracht tijdens het rondetafelgesprek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken over ‘drones en killer robots’ van maandag 21 januari 2019?

Antwoord

Ja

Vraag 3 Deelt u de mening dat drones een breder gevaar vormen dan alleen het beleidsterrein Defensie?

Antwoord

Verschillende ministeries volgen de ontwikkelingen op dit vlak op de voet.

Vraag 4 Zal het actieplan van de minister van Buitenlandse Zaken, dat hij toezegde tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober 2018, ook ingaan op de coördinatie tussen de betrokken ministeries?

Antwoord

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft tijdens het algemeen overleg over de Nederlandse inzet inzake nucleaire ontwapening van 4 oktober jl. toegezegd om terug te komen op de vraag of controle middels een internationaal normkader over het gebruik van nieuwe technologieën als (onderdeel van) wapensystemen mogelijk is. Het kabinet komt op korte termijn ter zake in een brief die uw kamer spoedig zal toekomen. Aangezien deze ontwikkelingen raakvlakken hebben met meerdere werkterreinen is coördinatie tussen de betrokken ministeries essentieel.

Vraag 5 Wordt er door Defensie zelf onderzoek gedaan naar het bestrijden van drones? Zo ja, op welke vormen van onderschepping richt Defensie zich?

Antwoord

Ja. Het ministerie van Defensie doet al sinds 2011, in samenwerking met internationale partners en onderzoeksinstituten, onderzoek naar de bestrijding van drones. Door de oprichting van de Joint Nucleus Counter Unmanned Aircraft Systems is dit onderzoek vorig jaar in een stroomversnelling geraakt. Defensie richt zich op een mix van verschillende soorten sensoren en effectoren om zo tegen verschillende soorten dreiging een antwoord te bieden.

Vraag 6 Wordt er in de Counter Drone Unit, die Defensie heeft opgericht, ook samengewerkt met andere ministeries? Zo ja, welke?

Antwoord

De Joint Nucleus Counter-Unmanned Aircraft Systems werkt samen met de nationale politie en het ministerie van Justitie en Veiligheid.

Vraag 7 Heeft onderschepping van drones ook aandacht van bijvoorbeeld de politie en andere voor veiligheid en ordehandhaving verantwoordelijke instituties?

Antwoord

De ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid werken, gezamenlijk met de kennisinstituten, nauw samen op het gebied van kennis en innovatie. Het beschikken over een degelijke en omvangrijke kennisbasis op het gebied van counter-drone is noodzakelijk voor keuzes in verwervingsprocessen, beheer en logistiek en inzet.

Nederland is, net als veel andere landen, bezig met de verkenning en doorontwikkeling van counter-drone maatregelen. Dit doet Nederland in nauwe samenwerking met andere landen.

Vraag 8 Wat is de rol van kennisinstituten, zoals de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO en het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR), als het gaat om anti-drone maatregelen?

Antwoord

TNO en NLR zijn nauw betrokken bij het kennisopbouwprogramma dat door de ministeries van Defensie en Justitie en Veiligheid gezamenlijk wordt uitgevoerd.

Vraag 9 Wordt de (defensie)industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid tegen drones? Zo ja, hoe?

Antwoord
Ja. Naast de genoemde kennisinstituten wordt de industrie betrokken bij het versterken van de weerbaarheid. Dit gebeurt door het gezamenlijk ontwikkelen en testen van concepten. Daarnaast worden van de industrie ook off-the-shelf anti-drone middelen betrokken.

Vraag 10 Zijn er mogelijkheden te bedenken om anti-drone maatregelen middels het European defence industrial development programme (EDIDP) (eventueel gezamenlijk met andere landen) te financieren? Zo ja, (hoe) wordt hier op ingezet?

Antwoord

Mede op verzoek van Nederland is in het EDIDP concept werkprogramma een ‘counter-drone’ categorie opgenomen. Dit werkprogramma wordt in de komende maanden door de lidstaten gezamenlijk vastgesteld. Vervolgens zal de Europese Commissie een oproep doen om voorstellen in te dienen, gebaseerd op de afgestemde behoeftes van de lidstaten. Defensie zet zich in om de Nederlandse defensiebehoeftestelling zo goed mogelijk af te stemmen met internationale partners. Uiteraard zet Nederland ook in op een zo groot mogelijke participatie van de Nederlandse industrie en kennisstellingen en voor gunstige randvoorwaarden van het programma, maar uiteindelijk is het aan de kennisinstituten en industrie om actief de kansen te benutten

1) https://nos.nl/nieuwsuur/artikel/2269477-defensie-weet-zich-nog-geen-raad-met-steeds-kleinere-drones.html

Indiener(s)


Stef  Blok