Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Bergkamp (D66) en Raemakers (D66) over de vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen van lesbische en alleenstaande vrouwen (2019Z03656).
Hoogachtend,
de minister voor Medische Zorg
en Sport,
Bruno Bruins
Antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Bergkamp (D66) en Raemakers (D66) over de vergoeding van vruchtbaarheidsbehandelingen van lesbische en alleenstaande vrouwen. (2019Z03656)
1
Bent u bekend met het bericht ‘Vergoeding vruchtbaarheidsbehandeling
lesbische vrouwen ter discussie’? 1)
Antwoord op vraag 1.
Ja.
2
Klopt het dat lesbische en alleenstaande vrouwen tot verkort hun
vruchtbaarheidsbehandeling wel vergoed kregen? Kunt u aangeven wat u
verstaat onder ‘vruchtbaarheidsbehandeling’? Valt hier enkel kunstmatige
inseminatie donorsperma (KID) onder of meer?
Antwoord op vraag 1 en 2.
Het is mij bekend dat de beroepsgroep van gynaecologen (NVOG) meent dat de
behandeling kunstmatige inseminatie met donorzaad, zonder medische
aanleiding (indicatie), ten laste van de basisverzekering mag worden
vergoed. Het is mij niet bekend dat de NVOG deze opvatting ook heeft over
andere vruchtbaarheidsbehandelingen. Alleengaande en lesbische vrouwen die
met gebruik van donorzaad (eigen donor of medische KID) onverhoopt niet
zwanger worden hebben na 1 jaar dezelfde medische indicatie voor onderzoek
en eventueel behandeling als ook man/vrouw paren.
De term vruchtbaarheidsbehandeling betreft in de context van het genoemde
bericht de KID-behandeling.
3
Kunt u reageren op het toevoegen en later weer verwijderen van de zin “Als
alleenstaande of homoseksueel met een kinderwens, krijgt u een
vruchtbaarheidsbehandeling alleen vergoed als er een medische noodzaak is”
door een zorgverzekeraar aan de polisvoorwaarden? 2)
Antwoord op vraag 3.
Ik ga niet over specifieke uitlatingen van individuele zorgverzekeraars.
4
Kunt u aangeven hoe u artikel 14, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet
leest in het licht van KID voor alleenstaande of lesbische vrouwen?
Antwoord op vraag 4.
Om toe te lichten hoe artikel 14 in dit licht moet worden gelezen is het
belangrijk om artikel 14 van de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) in
samenhang met artikel 2.1, derde lid, van het Besluit zorgverzekering toe
te lichten.
In artikel 14 van de Zvwis geregeld dat de vraag of een verzekerde behoefte
heeft aan een bepaalde vorm van zorg of een bepaalde andere dienst slechts
wordt beoordeeld op basis van zorginhoudelijke criteria. Hiermee
wordt bedoeld dat vanuit medisch (en bijv. niet vanuit sociaal) perspectief
wordt gekeken naar de
bovengenoemde individuele risico’s. Uitkomst hiervan kan zijn dat er een
medische indicatie is tot behandeling.
Vervolgens heeft een cliënt op grond van artikel 2.1, derde lid, van het
Besluit zorgverzekeringen slechts recht op een vorm van zorg “voor zover
hij daarop naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen”. Of een
cliënt redelijkerwijs is aangewezen op een te verzekeren prestatie is een
individuele (medische) beoordeling. Dit is pas het geval als het
individuele risico dat hij loopt op een ziekte, aandoening of beperking
hoger is dan het risico binnen de populatie in het algemeen. Er is dan
sprake van een medische indicatie. De Zvw betreft immers een individuele
schadeverzekering.
Concluderend betekent bovenstaande dat er een medische aanleiding
(indicatie) nodig is om de behandeling kunstmatige inseminatie met
donorzaad vergoed te kunnen krijgen vanuit het verzekerde pakket.
5
Welke criteria hanteert het Zorginstituut bij het beoordelen of een KID een
‘medische noodzaak’ heeft?
Antwoord op vraag 5.
Uitgangspunt van de Zvw is dat zorgverzekeraars primair verantwoordelijk
zijn voor de uitvoering van het verzekerde pakket, en dat zij zelf op grond
van de wettelijke kaders de inhoud en omvang van het verzekerde pakket
vaststellen. Zij toetsen daarbij individuele behandelingen op
rechtmatigheid en doelmatigheid, op basis van de criteria van de Zvw
(waaronder het medische indicatievereiste). Het Zorginstituut heeft de taak
om, indien nodig (bijvoorbeeld als zorgverzekeraars niet tot een eenduidige
uitleg komen), de eenduidige uitleg van de aard, inhoud en omvang van het
pakket te bevorderen.
Om voor vergoeding vanuit de Zvw in aanmerking te komen is het noodzakelijk
dat het verzekerde risico is ingetreden. Binnen de Zvw is dat het geval als
een verzekerde een individuele zorgvraag heeft en zich vanuit deze behoefte
meldt bij de zorgverlener. Daarmee is een zorgvraag ontstaan. Indien de
zorgverlener vanuit medisch oogpunt constateert dat een behandeling nodig
is, dan ontstaat er een medische indicatie, waarmee de verzekerde recht
heeft op vergoeding van de behandelkosten.
6
Hoe heeft het proces eruit gezien alvorens het Zorginstituut een standpunt
innam? Met welke partijen heeft het Zorginstituut gesproken voordat zij hun
standpunt innamen? Zijn de Wetenschappelijke Advies Raad (WAR) en de
Adviescommissie Pakket (ACP) geconsulteerd? In hoeverre hebben
maatschappelijke argumenten een rol gespeeld? 3)
Antwoord op vraag 6.
Zorgverzekeraars zagen bij controle dat KID bij alleengaande of lesbische
vrouwen door klinieken ten laste van de verzekering werd gebracht. Zij
meenden dat dit niet juist was en vroegen het Zorginstituut om
verheldering. Het Zorginstituut bevestigde dat het ontbreken van een
mannelijke partner of eigen donor bij alleengaande of lesbische vrouwen
geen medische indicatie is en dat vergoeding van KID bij deze indicatie
niet ten laste van het basispakket kan worden gebracht. Maatschappelijke
argumenten hebben hierbij geen rol gespeeld. Hiermee duidde het
Zorginstituut conform zijn taak bestaande regelgeving (Zvw). Er was dus
geen sprake van een pakketadvies als bedoeld in artikel 66 van de Zvw. Er
is daarom geen advies gevraagd aan de Adviescommissie Pakket (ACP). De
Wetenschappelijke Adviesraad (WAR) van het Zorginstituut wordt
geconsulteerd wanneer het Zorginstituut in het kader van zijn wettelijke
taak op grond van artikel 64 van de Zvw duidt of een bepaalde interventie
voldoet aan de stand van de wetenschap en praktijk. Nu daarvan in het
onderhavige geval geen sprake van is, is de WAR niet geconsulteerd.
7
Bent u bereid om de precieze argumentatie van het Zorginstituut in deze
kwestie naar de Kamer te sturen?
Antwoord op vraag 7.
De precieze argumentatie van het Zorginstituut Nederland is als volgt.
Een zorgverzekering die iedere burger in Nederland met een zorgverzekeraar
sluit, is een verzekering die de kosten dekt als deze (de verzekerde) –
onverhoopt – medische zorg nodig heeft in verband met een (hoog risico op)
een ziekte of aandoening. Medische behandelingen worden daarom alleen door
een zorgverzekeraar vergoed als een verzekerde een eigen medische indicatie
heeft, dat wil zeggen een medisch probleem vanwege een ziekte of
aandoening. Dat is bijvoorbeeld het geval als er sprake is van in- of
subfertiliteit, een biologische stoornis in de vruchtbaarheid die
voortplanting belemmert of verhindert. In geval van het ontbreken van een
mannelijke partner (bij alleengaande of lesbische vrouwen die om die reden
opteren voor KID) is daarvan geen sprake en ontbreekt dan de vereiste
medische indicatie voor behandeling.
8
Klopt het dat het Zorginstituut stelt dat als er sprake is van geen partner
of een lesbische relatie waarbij gekozen wordt voor KID dit niet vergoed
mag worden, omdat dit een sociale oorzaak heeft? Klopt het dat als in een
heterokoppel de man ‘slecht’ zaad heeft en gekozen wordt voor KID het
Zorginstituut stelt dat dit wel mag worden vergoed? Hoe verhoudt dit
verschil zich tot de Algemene wet gelijke behandeling?
Antwoord op vraag 8.
Voor de Zvw zijn burgerlijke staat of seksuele voorkeur niet van belang.
Het gaat louter om de vraag of er een medische indicatie is. Om voor
vergoeding van KID in aanmerking te komen moet conform de Zvw sprake zijn
van een medisch probleem bij de man of spermadonor waardoor de kwaliteit
van het semen onvoldoende is voor zwangerschap.
Vrouwen met een onvruchtbare mannelijke partner komen als dit criterium wordt gehanteerd wel in aanmerking voor vergoeding van KID, en vrouwen zonder mannelijke partner niet. Zoals ik in mijn brief van 13 maart jl. [1] heb aangegeven, zal de regering rond de zomer een besluit nemen over de vraag of de overheid een rol heeft in het financieren van vruchtbaarheidsbehandelingen in geval een beroep wordt gedaan op de zorg voor het vervullen van een kinderwens, terwijl een medische noodzaak ontbreekt.
9
Deelt u de mening dat er nu sprake is van onduidelijkheid over het
vraagstuk rondom de vergoeding van KID voor lesbische en alleenstaande
vrouwen en dat deze onduidelijkheid onwenselijk is? Zo ja, bent u bereid
hier een duidelijk standpunt over in te nemen? Zo ja, wanneer ontvangt de
Kamer dit standpunt?
Antwoord op vraag 9.
Zoals in mijn brief van 13 maart [2] aangegeven erken ik de
zorgen van de patiënten over het voor hen plotselinge wegvallen van de
vergoeding van kunstmatige inseminatie met donorzaad zonder een medische
indicatie. Daarom heb ik zorgverzekeraars gevraagd om gedurende 2019 de
behandelingen te blijven vergoeden voor vrouwen die nu reeds in een
dergelijk traject zitten en vrouwen die zich dit jaar nog voor een
dergelijk traject melden. Uw Kamer ontvangt rond de zomer een standpunt van
het kabinet over de financiering van vruchtbaarheidsbehandelingen zonder
medische indicatie, zodat vóór 2020 voor iedereen duidelijkheid ontstaat.
10
Bent u bereid deze vragen apart te beantwoorden?
Antwoord op vraag 10.
Ja.
1) https://www.nrc.nl/nieuws/2019/01/25/ruzie-over-ruimere-vergoeding-ivf-a3651689
2) https://www.nvog.nl/actueel/reactie-op-nrc-nieuwsbericht-ruzie-over-ruimere-vergoeding-ivf/
3) Pakketadvies in de praktijk. Wikken en wegen voor een rechtvaardig pakket – Zorginstituut september 2017