1
Klopt het dat de Nederlandse afvaardiging bij de EU-herbeoordeling tegen behoud van de werkzame stof pymetrozine heeft gestemd?
Antwoord
De Europese Commissie (EC) heeft tijdens de Standing Committee on Plants,
Animals, Food and Feed (SCoPAFF) op 14 juni 2018 en tijdens het hierop
volgend beroepscomité op 12 juli 2018 aan de lidstaten voorgesteld om de
goedkeuring van de stof pymetrozine niet te verlengen. Nederland heeft dit
voorstel gesteund.
2
Waarom heeft de Nederlandse afvaardiging bij de EU-herbeoordeling tegen
behoud van de werkzame stof pymetrozine gestemd?
Antwoord
Bij de (her)beoordeling van stoffen in de EU wordt gekeken naar de risico’s van de stof voor mens, dier en milieu. Deze risicobeoordeling wordt uitgevoerd door de rapporterende lidstaten en de Europese Voedselveiligheid Autoriteit (EFSA). Alle EU-toelatingsautoriteiten lezen bij dit beoordelingsproces mee, voor Nederland is dit het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb). Wat betreft pymetrozine zijn in het Europese beoordelingsproces risico’s geconstateerd met betrekking tot grondwatermetabolieten en diverse hormoonverstorende eigenschappen. Hierdoor kon er geen veilig gebruik worden aangetoond. Het Ctgb heeft deze bevindingen bekeken en is het hiermee eens. Op basis hiervan heeft het Ctgb mij geadviseerd om het Commissievoorstel te steunen.
3
Op basis van welke kennis heeft de Nederlandse afvaardiging tegen gestemd
en is hier vooraf overleg over geweest met de verschillende branches en
sectoren die met deze stof werken? Zo ja, wat is er besproken en hoeveel
gesprekken hebben er plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
De Nederlands afvaardiging baseert zich op het wetenschappelijk advies van het Ctgb over het voorstel van de Europese Commissie dat gebaseerd is op de risicobeoordeling van de rapporterende lidstaten en EFSA. Er vindt vooraf geen structureel overleg plaats met de branches en sectoren die met deze stof werken omdat de landbouwkundige noodzaak geen rol speelt bij de beoordeling van stoffen. Het goedkeuren van een stof mag alleen gebeuren wanneer een stof ook veilig kan worden toegepast.
4
Welke EU-landen hebben tegen het behoud gestemd, welke argumenten hebben zij ingebracht en wat waren de argumenten van de EU-landen die voor het behoud van pymetrozine hebben gestemd?
Antwoord
Ik ga niet in op individuele stemposities van lidstaten. Bij de eerste stemming op 14 juni 2018 was er geen gekwalificeerde meerderheid voor en ook geen gekwalificeerde meerderheid tegen het voorstel. Dit gold ook voor het beroepscomité op 12 juli 2018 wat hierop volgde. Vervolgens heeft de EC, conform de voor zo’n geval vastgestelde procedures, eigenstandig het besluit tot niet-verlenging genomen.
5
Deelt u de mening dat de stof pymetrozine een belangrijk selectief
integreerbaar gewasbeschermingsmiddel is binnen het duurzame Integrated
Pest Management (IPM) systeem, bijvoorbeeld voor de bestrijding van
bladluis in glastuinbouwgroenten en in de teelt van bloemisterijgewassen?
Zo ja, waarom is het middel dan verboden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Het klopt dat pymetrozine wordt toegepast als onderdeel van de geïntegreerde gewasbescherming binnen de teelt van glastuinbouwgroenten en bloemisterijgewassen. Zoals in mijn antwoord op vraag 3 is aangegeven, speelt dit aspect geen rol bij het besluit over het al dan niet verlengen van de werkzame stof binnen de EU.
6
Welke gangbare en mogelijke middelen hebben telers nu nog voorhanden om
bladluis tegen te gaan, die duurzaam gecombineerd kunnen worden met
biologische bestrijders? Wat zijn effectieve en biologische alternatieven?
Antwoord
Er zijn diverse biologische bestrijders die ingezet kunnen worden tegen een luizenplaag. Tevens zijn er voor de teelten onder glas in Nederland verschillende gewasbeschermingsmiddelen toegelaten voor de bestrijding van bladluizen. Een actueel overzicht van deze middelen is te vinden in de toelatingenbank op www.ctgb.nl.
Vanwege negatieve effecten op de biologische bestrijders kunnen middelen niet altijd ingezet worden. De inzetbaarheid wordt onder andere bepaald door de ontwikkelingsfase van de biologische bestrijder en de toepassingsmethode van het gewasbeschermingsmiddel (druppeltoepassing of gewasbehandeling). Enkele van de beschikbare middelen zijn als druppeltoepassing beschikbaar, waardoor ze in de praktijk te combineren zijn met de inzet van biologische bestrijders.
7
Wat bent u voornemens te doen aan het wegnemen van de zorgen van de
glastuinbouwers over het niet meer mogen gebruiken van de werkzame stof
pymetrozine?
Antwoord
De gewasbescherming zal zich meer dan voorheen moeten gaan richten op
weerbare plant- en teeltsystemen waarbij gebruik wordt gemaakt van
preventie, niet-chemische maatregelen (zoals biologische bestrijders) en
laagrisicomiddelen. De verwachting is dat er de komende jaren bij de
herbeoordeling van al langer op de markt zijnde stoffen, vaker voor
niet-verlenging zal worden besloten als gevolg van nieuwe wetenschappelijke
kennis en inzichten over de risico’s van stoffen. Dit betreft vooral de
werkzame stoffen die vallen in de categorie ‘in aanmerking komend om te
worden vervangen’.
Via onderzoek naar en kennisverspreiding over weerbare planten en
teeltsystemen en waar mogelijk het vereenvoudigen van de beoordeling van
laagrisicostoffen wil ik bijdragen aan een duurzame gewasbescherming in de
toekomst. Tevens faciliteer ik momenteel de projecten in het kader van
systeemaanpak en draagt het ministerie financieel bij aan
onderzoeksprojecten die in het kader van het Topsectoren op die gebeid zijn
ingediend (Topsector Tuinbouw en Uitgangsmaterialen). Ik verwacht uw Kamer
op korte termijn nader te kunnen informeren over mijn inzet middels de
Toekomstvisie Gewasbescherming 2030.
8
Hoe verklaart u het verbod op het gebruik van pymetrozine als dit juist de
ontwikkeling van IPM-systemen remt, terwijl in EU-verband is afgesproken
dat lidstaten het gebruik van IPM-systemen moeten stimuleren en
ondersteunen?
Antwoord
Ook binnen een IPM-systeem mogen alleen middelen worden gebruikt die veilig zijn voor mens, dier en milieu. De Europese Commissie heeft op basis van een wetenschappelijke risicobeoordeling geoordeeld dat deze stof niet aan deze voorwaarden voldoet.
9
Op welke manier probeert u IPM-systemen in Nederland te stimuleren?
Antwoord
Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit stimuleert de ontwikkeling en toepassing van geïntegreerde gewasbescherming via lopend onderzoek en kennisontwikkeling (zie het antwoord op vraag 7). Daarnaast wordt de gewasbeschermingsmonitor verder ontwikkeld aan de hand waarvan boeren en tuinders niet alleen chemische maatregelen, maar ook niet-chemische maatregelen registreren en daar onderling kennis over uitwisselen.
10
Deelt u de mening dat Europese besluitvorming over een middel dat zeer
belangrijk is in de kwaliteit en de ontwikkeling van de teelt en een grote
rol speelt in het beheerssysteem tegen schadelijke plagen, beter
gecommuniceerd had moeten worden naar de Kamer? Zo ja, waarom is dit niet
gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Zoals eerder in deze brief uiteen gezet, hecht ik eraan om richting uw Kamer zo transparant mogelijk te zijn over mijn handelen. Ik heb u daarom eerder geïnformeerd over EU-besluitvorming over werkzame stoffen die gepaard gingen met veel maatschappelijk debat en met een forse impact op de sector, bijvoorbeeld de neonicotinoïden, glyfosaat en thiram. Om onduidelijkheid te voorkomen over wanneer uw Kamer wel of niet over stoffen wordt geïnformeerd, heb ik ervoor gekozen om uw Kamer voorafgaand aan elke SCoPAFF-vergadering te informeren over alle voorgenomen Nederlandse standpunten inzake de punten waarover tijdens de vergadering besluitvorming zal plaats vinden (de B-punten). Ik ben hier in december jl. mee begonnen en zal dit blijven doen. Daarnaast worden alle besluiten over de goedkeuring van werkzame stoffen transparant door de Europese Commissie via uitvoeringsverordeningen gepubliceerd en openbaar toegankelijk gemaakt
11
Op welke manier is de sector betrokken bij de afweging die op dit dossier is gemaakt en kunt u specificeren welke sectorpartijen zijn betrokken? Wanneer de sector niet is betrokken, waarom wordt de sector niet bij deze ingrijpende maatregelen geconsulteerd?
Antwoord
De agenda van het SCoPAFF is openbaar en de ervaring leert dat
sectororganisaties desgewenst het ministerie benaderen met standpunten.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 is de landbouwkundige noodzaak
geen criterium in de besluitvorming over toelating van werkzame stoffen.
Het betreft een technisch-wetenschappelijke beoordeling op de veiligheid
voor mens, dier en milieu. Dat neemt niet weg dat ik me terdege realiseer
dat de consequenties voor sectoren ingrijpend kunnen zijn. Vandaar dat ik
samen met sectoren en anderen wil toewerken naar weerbare plant- en
teeltsystemen en verminderde afhankelijkheid van stoffen. Ik werk hiervoor,
samen met onder andere sectorpartijen, aan de Toekomstvisie
Gewasbescherming 2030 die ik op korte termijn naar uw Kamer zal sturen.
12
Wilt u voortaan een gedegen sectorconsultatie houden bij Europese
besluitvorming op het gebied van stoffen, pesticiden en andere
gewasbeschermingsmiddelen die IPM-systemen stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Er vindt regelmatig overleg plaats met de sector over zaken die relevant zijn voor gewasbeschermingsmiddelen en andere maatregelen in het kader van geïntegreerde gewasbescherming, zoals het Platform Duurzame Gewasbescherming en overleg inzake de pilots systeemaanpak, laag risicomiddelen en kleine toepassingen.
13
Op welke manier wilt u de Kamer in de toekomst beter op de hoogte houden
van dit soort belangrijke en voor de Nederlandse tuinbouw vergaande
Europese besluiten?
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer voor dit antwoord naar mijn antwoord op vraag 10.
14
Antwoord
Ik verwijs uw Kamer voor dit antwoord naar mijn antwoord op vraag 10.
15
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord
Ja.