Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de Kamerleden Geluk-Poortvliet (CDA) en Slootweg (CDA) over het artikel ‘30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken’ (2019Z01040).
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
Hugo de Jonge
Antwoorden op Kamervragen van de Kamerleden Geluk-Poortvliet (CDA) en Slootweg (CDA) over het artikel ‘30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken’ (2019Z01040).
1
Kent u het artikel ‘30 procent van de cliëntenondersteuners kan niet onafhankelijk werken’? Zo ja, wat vindt u hier van? 1)
Antwoord 1:
Ja, ik ben bekend met het onderzoek dat de Christelijke Hogeschool Ede (CHE) in opdracht van de Beroepsvereniging Clientondersteuners voor Mensen met een Beperking (BCMB) heeft uitgevoerd onder professionals. Dit onderzoek is mogelijk gemaakt met subsidie die ik aan de BCMB heb verstrekt. Het onderzoeksrapport is als bijlage bij mijn brief inzake het Verslag Schriftelijk Overleg aan uw Kamer gezonden [1].
2
Wat vindt u ervan dat een op de drie cliëntondersteuners ervaart dat hun onafhankelijkheid ernstig onder druk staat en dat Zorgkantoren en gemeenten druk uitoefenen?
Antwoord 2:
Het is ongewenst dat cliëntondersteuners die geacht worden onafhankelijk te
zijn, aangeven druk te ervaren van het zorgkantoor of gemeenten bij het
uitoefenen van hun werkzaamheden. Ik stel daarom al subsidie beschikbaar
voor de beroepsvereniging BCMB om met deze knelpunten aan de slag te gaan.
Gemeenten voeren een zogenaamd koplopertraject uit waarin zij samenwerken
om het beleid ten aanzien van cliëntondersteuning te versterken. In dit
koplopertraject is de onafhankelijkheid van de clientondersteuner een
belangrijk aandachtspunt.
3
Wat vindt u ervan dat 15% van de respondenten zelf beschikkingen afgeeft voor de cliënten waar ze ook in de functie als cliëntondersteuner ondersteuning aan bieden?
Antwoord 3:
Met betrekking tot de onafhankelijkheid van de functie clientondersteuning
is tijdens de wetsbehandeling van de Wmo 2015 gewisseld dat de
onafhankelijkheid van de cliëntondersteuner ten minste met zich meebrengt
dat de cliëntondersteuner niet dezelfde functionaris mag zijn als degene
die de beslissing neemt in een individueel geval. Ik vind het dus ongewenst
dat een cliëntondersteuner beschikkingen afgeeft voor cliënten aan wie ze
tevens clientondersteuning bieden.
4
Vindt u dat er in de situatie waarin cliëntenondersteuners zelf beschikkingen afgeven sprake is van onafhankelijkheid? Zo ja, waarom wel? Zo nee waarom niet?
Antwoord 4:
Zie antwoord vraag 3.
5
Vindt u dat het bieden van cliëntenondersteuning en het beslissen en/of afgeven van beschikkingen gescheiden functies moeten zijn? Zo ja hoe kunt u dat bevorderen?
Antwoord 5:
Ja, om de bij het antwoord op vraag 3 gegeven reden. Ik zal met de VNG in het kader van het koplopertraject overleggen hoe zij de functies in ieder geval zodanig kunnen scheiden dat cliëntondersteuners geen beslissingen nemen over mensen aan wie zij cliëntondersteuning bieden.
6
Wat vindt u ervan dat cliëntenondersteuners van mening zijn of ervaren dat gemeenten onvoldoende kennis hebben over de zorg die zij moeten toekennen?
Antwoord 6:
Hoewel het kennisniveau van gemeenten over de zorg of ondersteuning die zij
moeten toekennen geen onderdeel van het onderzoek van de CHE was, kunnen
cliëntondersteuners door goede signalering van knelpunten die cliënten
ervaren bijdragen aan het kennisniveau van gemeenten.
7
Gaat u in overleg met de zorgkantoren en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ten aanzien over de uitkomsten van dit onderzoek?
Antwoord 7:
Ja. De VNG heeft mij meegedeeld dat de uitkomsten van het onderzoek worden meegenomen in het koplopertraject. Dit opdat een en ander ook breder verspreid kan worden. Ik zal de uitkomsten van het onderzoek voorts voorleggen aan de zorgkantoren en hen vragen of, en zo ja hoe zij deze uitkomsten kunnen meenemen in hun ontwikkelagenda. Overigens heb ik met de beroepsgroep BCMB afgesproken dat zij ook zelf aan de slag gaan met de aanbevelingen uit het onderzoek van de Christelijke Hogeschool Ede.
1) Zorgvisie, d.d. 18 januari 2019