De voortgangsrapportage rentederivaten, waaruit blijkt dat twee banken alle deadlines missen

Vragen van de leden Omtzigt en Ronnes (beiden CDA) aan de Minister van Financiën over de voortgangsrapportage rentederivaten, waaruit blijkt dat twee banken alle deadlines missen (ingezonden 27 juli 2018).

Vraag 1

Heeft u kennisgenomen van de door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) opgestelde derde voortgangsrapportage over de uitvoering van het Uniform Herstelkader Rentederivaten MKB (UHK) en het feit dat twee banken, ABN AMRO en de Rabobank, een forse vertraging hebben opgelopen en de afgesproken deadline royaal gaan missen, waardoor gedupeerde ondernemers in het midden- en kleinbedrijf (MKB’ers) en andere nog veel langer in onzekerheid blijven?1 2

Vraag 2

Bent u bereid de Kamer te informeren hoeveel van de betaalde vergoedingen voorwaardelijke voorschotten zijn?

Vraag 3

Zijn de onafhankelijke Externe Dossier Beoordelaars betrokken bij de voorwaardelijke voorschotten?

Vraag 4

Staat er in elke brief met een aanbod die MKB'ers krijgen, dat ze twaalf weken de tijd hebben om te beslissen?

Vraag 5

Hoe beoordeelt u het feit dat een aantal banken begin juli (aan het begin van de vakantie) brieven met een voorstel stuurt met een antwoordtermijn van vier weken?

Vraag 6

Bent u bereid zelf of via de AFM aan de banken duidelijk te maken dat ze een tweede brief moeten schrijven waarin duidelijk staat dat de termijn twaalf weken bedraagt?

Vraag 7

Hoe gaat u er zorg voor dragen dat versnellingsmaatregelen de positie van gedupeerden niet verder uitholt?

Vraag 8

Hoeveel van de voorwaardelijke voorschotten en betaalde vergoedingen gaan alleen over stap 3 (de coulancevergoeding)?

Vraag 9

Hoeveel van de moeilijkere dossiers (stap 1, 2 en 4 van het UHK) hebben ABN Amro en de Rabobank definitief afgewikkeld en hoeveel verwachten zij in totaal te moeten afwikkelen?

Vraag 10

Heeft u contact gehad met de twee banken die de deadline weer missen? Hebben de banken u een datum gegeven wanneer zij alle herbeoordelingen afgerond zullen hebben?

Vraag 11

Bent u bereid de banken te verzoeken hun voortgang zelf frequenter te communiceren, bijvoorbeeld per maand op hun website en aan de toezichthouder?

Vraag 12

Deelt u de mening dat de werkwijze van een van de vier banken die momenteel nog aanbodbrieven naar MKB-klanten versturen niet in lijn is met de geest van het herstelkader, nu die bank heeft besloten om geen voorschotten aan te bieden aan opt-in klanten? Bent u bereid dit aan de orde te stellen in gesprekken met deze bank?

Vraag 13

Herinnert u zich dat de AFM op 31 maart 2015 schreef: «Daarnaast hadden de banken de ambitie om de herbeoordeling van vrijwel alle reguliere dossiers eind 2014 afgerond te hebben. Enkele banken hebben deze ambitie (grotendeels) waargemaakt; andere niet. Bij vijf van de zes banken is de herbeoordeling van de reguliere dossiers uiterlijk medio 2015 afgerond. Bij één bank zal de herbeoordeling van reguliere dossiers doorlopen tot eind 2015. Deze bank laat, in tegenstelling tot andere banken, het bieden van oplossingen parallel lopen aan het uitvoeren van de herbeoordeling zelf. Alle banken hebben daarnaast toegezegd om alle klanten uiterlijk eind 2015 een oplossing te hebben geboden (voor zover nodig).»3

Vraag 14

Erkent u dat de banken in maart 2015 dus al de toezegging hebben gedaan dat zij eind 2015 hun reguliere dossiers herbeoordeeld zouden hebben en deelt u de constatering dat zij nu in juli 2018 niet kunnen garanderen dat zij eind 2018 alle klanten en contracten herbeoordeeld zullen hebben?

Vraag 15

Valt u ook op dat de deadline van de banken zelf elke keer weer naar achteren geschoven wordt en dat dit zeer nadelige effecten gehad heeft op de bedrijven, wat ertoe geleid heeft dat mensen en bedrijven aan wie verteld wordt dat zij buiten het herstelkader vallen, nu te maken krijgen met verjaring, zodat zij hun zaak ook niet meer aan de rechter kunnen voorleggen?

Vraag 16

Deelt u de mening dat, gezien de enorme vertraging bij de banken, het gepast zou zijn als de banken in alle gevallen zelf afzien van een beroep op verjaring en niet alleen in de twee zeer nauw omschreven categorieën in het AFM rapport en het herstelkader?

Vraag 17

Klopt het dat de AFM en de geschillencommissie zich op het standpunt stellen dat, indien de geschillencommissie op basis van haar beperkte mandaat op grond van het UHK geen uitspraak kan doen, de klant opnieuw in contact moet treden met de bank wanneer er een geschil is? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is?

Vraag 18

Wilt u laten onderzoeken of het wenselijk is dat de geschillencommissie een groter mandaat krijgt voor de aard de van de geschillen die ze kunnen oplossen?

Vraag 19

Herinnert u zich dat in het rapport rentederivatendienstverlening van de AFM uit maart 2015 op pagina 6, voetnoot 1, staat: «Banken kunnen ondernemingen die voldoen aan de criteria voor «professionele» belegger aanmerken als niet-professioneel. Zij bedienen deze ondernemingen dan op dezelfde wijze als niet-professionele ondernemingen. Wij maken in deze rapportage geen onderscheid tussen ondernemingen die formeel ook als professioneel aangemerkt hadden kunnen worden en de ondernemingen waarbij dat niet had gekund.»?

Vraag 20

Bent u ervan op de hoogte dat de regering zelf in 2012 bepaalde over woningbouwcorporaties dat toegelaten instellingen uitsluitend financiële derivaten mogen aantrekken van een financiële instelling, als zij door die financiële instelling in het kader van de zorgplichtregels van de Wet op het financieel toezicht (Wft), in het bijzonder artikel 4:18d van die wet, als «niet professionele belegger» zijn aangemerkt, ofwel dat instellingen als Vestia uitsluitend als niet professionele belegger zaken mochten doen? (bron: beleidsregels gebruik financiële derivaten door toegelaten instellingen)

Vraag 21

Waarom is deze regeling in 2015 vervallen en hoe doen woningbouwcorporaties nu zaken?

Vraag 22

Bent u bekend met het feit dat banken na het afsluiten van rentederivaten semipublieke instellingen, zoals zorginstellingen, (onder ander door middel van standaard raamovereenkomsten) hebben geherkwalificeerd als professionele belegger, terwijl dit in strijd is met MiFID (de Europese richtlijn voor de regulering van beleggingsdiensten en -activiteiten en het exploiteren of beheren van gereglementeerde markten) of de Wft? Onderschrijft u dat dit wezenlijke invloed heeft op de beoordeling of de dienstverlening passend was tijdens de looptijd (ook onderdeel van Fase 1 van de initiële herbeoordeling)?

Vraag 23

Herinnert u zich de initiatiefnota van het lid Omtzigt over derivatengebruik4?

Vraag 24

Kunt u meedelen wat er gebeurd is met de aanbevelingen?

Vraag 25

Kunt u een geactualiseerd overzicht geven van de derivatenposities in de publieke en semipublieke sector (inclusief zorg, woningbouwcorporaties, gemeentes en staatsdeelnemingen)?

Vraag 26

Zijn er nog problemen met derivatenposities in de publieke en semipublieke sector?

Vraag 27

Zijn zorginstellingen en woningbouwcorporaties onder de geledende regelgeving professionele beleggers? Kunt u heel precies toelichten op welke wetten u dit oordeel baseert?

Vraag 28

Kunt u aangeven hoeveel rentederivaten zijn afgesloten met partijen die op het moment van afsluiten de kwalificatie niet-professioneel hadden?

Vraag 29

Kunt u aangeven hoeveel rentederivaten uitstonden per 1 april 2014 bij klanten die ten tijde van het afsluiten gekwalificeerd waren als niet professioneel?

Vraag 30

Indien u de vorige vraag niet direct kunt beantwoorden, kunt u het dan grondig laten uitzoeken? Of vindt u de vraag irrelevant?

Vraag 31

Herinnert u zich dat de AFM in haar jaarverslag over 2016 met de volgende passage (paragraaf 2.1, bladzijde 58) plotseling bekend maakte dat de ABN AMRO in 2015 een boete had gekregen en dat zij die in 2016 had ingetrokken: «Met de publicatie van het herstelkader rentederivaten op 19 december 2016 waaraan ABN AMRO – net als ING, van Lanschot bankiers, Rabobank, SNS, Deutsche bank – deelneemt, heeft de AFM het besluit genomen een boete aan ABN AMRO in te trekken. Het betreft een boete van € 750.000 van oktober 2015 wegens het overtreden van de algemene zorgplicht bij het verlenen van beleggingsdiensten aan niet-professionele MKB-ondernemingen. De omstandigheden zijn aanzienlijk gewijzigd na de boeteoplegging met de totstandkoming van het herstelkader. De AFM vindt het daarom niet meer opportuun om ABN AMRO deze boete op te leggen. Het herstelkader beoogt een oplossing te bieden voor verreweg de meeste betrokken klanten, mede voor de schade die is ontstaan door het niet naleven van de zorgplicht. De AFM heeft hier expliciet in aanmerking genomen dat er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden.»?

Vraag 32

Is er voor het intrekken van deze boete op enigerlei wijze contact geweest tussen de AFM enerzijds en het Ministerie van Financiën of u anderzijds over deze boete? Zo ja kunt u dan precies aangeven wat er besproken is tussen de partijen over deze boete?

Vraag 33

Heeft u of het Ministerie van Financiën ooit aangedrongen op het intrekken van deze boete?

Vraag 34

Waarom is deze boete nooit gepubliceerd?

Vraag 35

Heeft de ABN AMRO bezwaar aangetekend tegen de oorspronkelijke boete? Zo ja, wilt u bevorderen dat dat bezwaar gepubliceerd wordt?

Vraag 36

Wilt u bevorderen dat het oorspronkelijke boetebesluit alsnog op de website gepubliceerd wordt conform de wettelijke verplichting?

Vraag 37

Kunt u andere voorbeelden uit het civiele recht of het strafrecht noemen waarbij het meewerken aan herstel van een fout in het verleden voldoende was om een heel boetebesluit in te trekken – en dus niet het boetebedrag te matigen – en dus te doen alsof er nooit een boete geweest zou zijn?

Vraag 38

Herinnert u zich dat de Nederlandse vereniging van banken (NVB) in haar position paper in 2014 beweerde dat een renteswap geen enkel gevolg had, indien deze niet werd afgekocht en dat dus de combinatie van een renteswap met een variabele lening equivalent was aan een lening met een vast rentepercentage: «Een negatieve marktwaarde heeft op zichzelf geen consequenties voor een lopende financiering»?5

Vraag 39

Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2015 hetzelfde standpunt innam als de AFM, namelijk dat er geen saldibewakingsplicht was en dat de bank dus geen extra zekerheden zou inroepen: «De AFM stelt zich op het standpunt dat de saldibewakingsplicht in principe niet geldt bij rentederivatencontracten met niet-professionele klanten. Toen deze klanten een rentederivaat afsloten, hadden zij vrijwel altijd de intentie om het rentederivaat gedurende de hele looptijd aan te houden. (...) Als de saldibewakingsplicht wel zou gelden, dan zou ook de liquidatieplicht uit artikel 86, tweede lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) van toepassing zijn. Het gevolg daarvan zou dan kunnen zijn dat een klant gedwongen wordt het rentederivaat voortijdig te beëindigen, terwijl de bijbehorende lening nog doorloopt. De liquidatieplicht zou in deze situatie schadelijk zijn voor die klant. Gelet op belang van de klant lijkt het me dan ook een wenselijke lezing van de AFM dat de saldibewakingsplicht niet geldt bij rentederivatencontracten van niet-professionele partijen»?6

Vraag 40

Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2015 aan de Kamer schreef: «negatieve waarde van een rentederivaat geen rol speelt in de beoordeling van het risicoprofiel van de klant en dus niet van invloed is op de risico-opslag die aan de klant wordt doorberekend»?7

Vraag 41

Deelt u de laatste twee antwoorden van uw voorganger of dienen die in het licht van gerechtelijke uitspraken en voortschrijdend inzicht herzien te worden?

Vraag 42

Klopt het dat indien de saldibewakingsplicht wel van toepassing zou zijn, de AFM wettelijk toezicht zou moeten (hebben ge-) houden, namelijk op basis van artikelen 85 en 86 van het Bgfo (margin- en saldibewakingsplicht met betrekking tot niet-professionele beleggers), alsmede op zekerhedenbeheer (collateral management) en effectenkrediet (zogenaamde nevendiensten in de zin van MifFID/Wft)?

Vraag 43

Heeft de AFM ooit een rapport hierover uitgebracht? Zo nee, wilt u de AFM dan vragen waarom zij dat niet gedaan heeft en of zij misschien eerder foutief het standpunt ingenomen heeft dat er geen salidbewakingsplicht was?

Vraag 44

Liepen klanten extra risico’s als gevolg van de derivatenlimitieten die banken oplegden?

Vraag 45

Bent u bereid een onderzoek uit te laten voeren naar de derivatenlimieten (met betrekking tot aard, omvang en gevolgen voor niet-professionele beleggers)?

Vraag 46

Deelt u de mening dat de banken eindelijk een hogere rente – bijvoorbeeld 8% per jaar – moeten betalen over elke vergoeding die na 1 juli 2017 – de oorspronkelijke deadline van Minister Dijsselbloem – is en wordt betaald?

Vraag 47

Kunt u deze vragen een voor een en voor het eind van het reces beantwoorden?

Indiener(s)