2018Z03215
Vragen van het lid Bruins (CU) aan de Minister van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid en aan de Minister en Staatssecretaris van Financiën over
het onderzoek van het CPB «Eenverdieners onder druk» (ingezonden
22 februari 2018).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van de Centraal Planbureau (CPB) Policy Brief 2018/03
«Eenverdieners onder druk» en van het bijbehorende CPB Achtergronddocument
«De belastingdruk van een- en tweeverdieners vanaf 2005. Een
intertemporele en internationale analyse van de belastingdruk voor paren in
Nederland»?1 Wat is uw eerste reactie op dit onderzoek?
Vraag 2
a. Hoe kijkt u aan tegen het structureel verder oplopende verschil in
belastingdruk tussen een- en tweeverdieners?
b. Hoe kijkt u aan tegen dit verschil vanuit doelmatigheidsperspectief
rekening houdend met de volgende constatering van het CPB: «Het
drukverschil tussen een †en tweeverdieners met jonge kinderen
verkent inmiddels de grenzen van doelmatigheid»?
c. Hoe kijkt u aan tegen dit verschil vanuit rechtvaardigheidsperspectief
(draagkrachtbeginsel)?
d. Welke mate van fiscale discriminatie tussen een- en tweeverdieners
met/zonder kinderen acht u geoorloofd?
Vraag 3
Hoe apprecieert u het feit dat in Nederland internationaal gezien het verschil
in belastingdruk tussen een- en tweeverdieners het grootst is? Welke lessen
trekt u hieruit?
Vraag 4
Hoe apprecieert u dit feit (uit vraag 3) in vergelijking met Duitsland, waar de
arbeidsdeelname hoger is dan in Nederland en waar men nota bene een
splitsingsstelsel heeft met een in vergelijking met tweeverdieners relatief veel
lagere belastingdruk voor eenverdieners dan in Nederland?
Vraag 5
Constaterende dat via met name inkomensafhankelijke heffingskortingen (AK,
IACK) enerzijds het arbeidsaanbod wordt geprikkeld en anderzijds met steeds
meer fiscale kunstgrepen een evenwichtige koopkrachtontwikkeling wordt
nagestreefd (waaronder met de inkomensafhankelijk gemaakte AHK), in
hoeverre acht u het verstandig deze fiscale overinstrumentalisering in met
name de inkomstenbelasting te verminderen? Zou de geloofwaardigheid van
het belastingstelsel er niet mee gediend zijn als op termijn de genoemde
inkomensafhankelijke heffingskortingen zouden worden getemperd en in ruil
daarvoor de belastingtarieven over de hele linie zouden worden verlaagd?
Vraag 6
Constaterende dat de beleidsopties die het CPB presenteert om het verschil in
belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verminderen spiegelbeeldig
zijn aan de beleidsopties vanuit het perspectief van «kansrijk arbeidsmarktbeleid».2
en het duidelijk is dat de afgelopen jaren de het «arbeidsparticipatieperspectief»
dominant is geweest, is dat perspectief wat u betreft te dominant
geweest? In hoeverre is wat u betreft grotere terughoudendheid gewenst in
de draagkrachtbelastingen met betrekking tot arbeidsparticipatiebevorderende
prikkels?
Vraag 7
Constaterende dat de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene
heffingskorting op gespannen voet staat met de gezinsdraagkracht en
bovendien de afbouw van de overdraagbaarheid ontweken kan worden door
inkomsten uit vermogen toe te rekenen aan de niet-/minstverdienende
partner, hoeveel eenverdieners/welk aandeel kunnen/kan de afbouw van de
overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting (deels) ontlopen door
toerekening van het inkomen uit vermogen aan de niet-/minstverdienende
partner? Hoe beoordeelt u gegeven het antwoord op de voorgaande vraag
vanuit rechtvaardigheidsperspectief de volledige afbouw van de overdraagbaarheid
van de algemene heffingskorting?
Vraag 8
Constaterende dat tweeverdieners onder hoogopgeleiden volstrekt normaal
is, daarentegen van de laagstopgeleiden slechts een kwart tweeverdiener is
en het verschil tussen een- en tweeverdieners daarmee niet alleen een
verhaal van toenemende verschillen in belastingdruk is maar ook van
toenemende verschillen in gezinsinkomens c.q. een verhaal van toenemende
sociale ongelijkheid, welke mogelijkheden ziet u om enerzijds het verschil in
belastingdruk tussen een- en tweeverdieners te verkleinen zonder dat dit (in
MICSIM. (3)) dan wel in de werkelijkheid) ten koste gaat van de arbeidsparticipatie
van de laagopgeleide minstverdienende partner?
Vraag 9
Welke mogelijkheden ziet u om de structureel groeiende kloof in belastingdruk
tussen een- en tweeverdieners tot staan te brengen? Welke mogelijkheden
ziet u om – in de woorden van professor Stevens – «de geloofwaardigheid
van het belastingstelsel» structureel verder te herstellen? Welke
verantwoordelijkheid ziet u om te voorkomen dat de belastingdruk van
eenverdieners met lagere inkomens hoger wordt dan die van tweeverdieners
met significant hogere inkomens?
1 http://www.cpb.nl/publicatie/eenverdieners-onder-druk.
2 http://www.cpb.nl/publicatie/kansrijk-arbeidsmarktbeleid.