De ontwikkeling en het gebruik van ‘killer robots’

2018Z03114 Vragen van het lid Van der Staaij (SGP) aan de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Defensie over de ontwikkeling en het gebruik van «killer robots» (ingezonden 21 februari 2018).

Vraag 1
Kent u het bericht «As swarms of drones become a reality, the rise of weapons that can think for themselves alarms human rights activists – and soldiers»?1

Vraag 2
Hoe beoordeelt u de door mensenrechtenorganisaties, denktanks en militairen geuite kritiek op de ontwikkeling en inzet van «killer robots», onder meer aangaande het ontbreken van een bewustzijn bij dergelijke militaire platforms?

Vraag 3
Wat zijn de (internationaal) rechtelijke en ethische kaders voor de ontwikkeling en inzet van militaire robots die, met behulp van kunstmatige intelligentie, hun doelen onafhankelijk kunnen selecteren en uitschakelen en onderling kunnen samenwerken?

Vraag 4
In hoeverre acht u het waarschijnlijk dat dergelijke platforms al op korte termijn zullen worden ingezet in conflicten waar Nederland bij betrokken is? Is Nederland hier voldoende op voorbereid?

Vraag 5
In hoeverre en op welke wijze is ook de Nederlandse defensie of de Nederlandse defensie-industrie, ook in Europees of NAVO-verband, betrokken bij de ontwikkeling van dergelijke autonome wapens of «killer robots»?

Vraag 6
In hoeverre acht u het ontwikkelen of inzetten van «killer robots» door Nederland of door Nederlandse bondgenoten wenselijk dan wel noodzakelijk?

Vraag 7
Aan welke (beleids-)doelstellingen zou de inzet van «killer robots» moeten bijdragen?

Vraag 8
Hoe borgen betrokken landen en partijen dat «killer robots», die met behulp van kunstmatige intelligentie niet alleen autonoom maar ook «zelflerend» zijn, toch volledig onder menselijke controle en verantwoordelijkheid blijven staan?

Vraag 9
Hoe kan geborgd worden dat internationale verdragen inzake het internationale (humanitaire) oorlogsrecht gerespecteerd worden tijdens de inzet van «killer robots», bijvoorbeeld als het gaat om onderscheid maken tussen burgers en strijders?

Vraag 10
Hoe groot is het risico dat «killer robots», bedoeld of onbedoeld, de kaders van het internationale (humanitaire) oorlogsrecht niet respecteren?

Vraag 11
In hoeverre kunnen de verantwoordelijken in dergelijke gevallen aangewezen en ter verantwoording geroepen worden? Welke instantie is daarvoor verantwoordelijk?

Vraag 12
In hoeverre overlegt Nederland met bondgenoten, maar ook met landen als Rusland en China, over de risico’s en kansen van het ontwikkelen en inzetten van «killer robots»? Wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een gezamenlijke juridisch en ethisch kader?

Vraag 13
Is het kabinet bereid zich, ook in het kader van de Nederlandse zetel bij de VN-Veiligheidsraad en binnen de United Nations Convention on Conventional Weapons (CCW), in te zetten voor voortvarende internationale afstemming en besluitvorming inzake verantwoord beheer en gebruik van «killer robots»?

1 Politico, 15–21 februari, vol. 4, nr. 6

Indiener(s)