Antwoord op vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Van Oosten over het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’

In antwoord op uw brief van 9 november 2018, deel ik u mee dat de schriftelijke vragen van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Van Oosten (beiden VVD) inzake het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’, worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlage bij deze brief.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Ferd Grapperhaus

Antwoorden van de minister van Justitie en Veiligheid op de vragen van de leden Yeşilgöz-Zegerius en Van Oosten (beiden VVD) over het bericht ‘Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht’(ingezonden 9 november 2018, nr. 2018Z20642)

Vraag 1

Kent u het bericht 'Jongeren veroordeeld voor geweld tegen homo’s Dordrecht'? 1)

Antwoord vraag 1
Ja.

Vraag 2

Klopt het dat er jaarlijks gemiddeld 1300 aangiften tegen anti-homogeweld worden gedaan bij de politie, maar dat dit gemiddeld tot minder dan tien veroordelingen per jaar leidt? Zo ja, hoe kunt u dit grote verschil verklaren? Zo nee, kunt u de meest recente cijfers met de Kamer delen?

Antwoord vraag 2
Uit het eerder aan uw Kamer gezonden rapport Discriminatiecijfers in 2017 [1] blijkt dat in 2017 3.499 meldingen en aangiftes van discriminatie-incidenten zijn geregistreerd door de politie. Daarvan had 27% betrekking op seksuele gerichtheid.
Niet in al deze gevallen is echter ook sprake van een geweldsincident. Hetzelfde rapport meldt dat de politie in 2017 603 geweldsincidenten registreerde waarbij (ook) sprake was van discriminatie. Dit gaat om incidenten als bedreiging, geweld en geweld in combinatie met uitlatingen en bespugen. Hiervan stonden 239 gevallen geregistreerd als geweldsincident waarbij (ook) sprake was van discriminatie op grond van seksuele gerichtheid.

Meldingen/aangiften komen niet allemaal bij het OM terecht (zie ook het antwoord op vraag 3). Zo zal in zaken waarin geen verdachte kan worden gevonden of waarin geen sprake blijkt van een strafbaar feit, geen vervolging worden ingesteld. Daarnaast leidt niet elke vervolging door het OM tot een veroordeling voor een specifiek discriminatiefeit.

Vraag 3

Hoeveel van deze aangiften worden door de politie doorgestuurd naar het openbaar ministerie (OM)?

Antwoord vraag 3
Het OM registreert geen discriminatie-incidenten, maar discriminatiefeiten.

Alle aangiften worden door politie en/of OM op strafbaarheid en opportuniteit beoordeeld. Wordt er bij de politie melding of aangifte gedaan, dan is het mogelijk dat er geen verdachte wordt gevonden of dat er sprake is van onvoldoende bewijs. Bij zaken die wel aan het OM worden ingestuurd, kan het scenario optreden dat een incident bij de politie staat geregistreerd als specifiek discriminatiefeit, maar dat bij de beoordeling door het OM blijkt dat niet is voldaan aan één of meer bestanddelen van het specifieke discriminatiefeit. Bij commune feiten met mogelijk een discriminatie-aspect, die in de politiesystemen als discriminatie-incident opgenomen zijn, kan na onderzoek blijken dat het discriminatie-aspect niet aannemelijk kan worden gemaakt. In al deze situaties stroomt een feit niet als commuun feit met discriminatie-aspect in bij het OM, en wordt het feit dus niet als zodanig opgenomen in de cijfers van het OM. In 2017 stroomden 144 specifieke discriminatiefeiten in bij het OM, behorend bij 138 verschillende zaken. 8% van die zaken zag op de seksuele gerichtheid.
In 2017 stroomden 187 commune feiten met een discriminatie-aspect (CODIS-feiten) in, behorend bij 154 verschillende zaken. In 29% van deze zaken betrof het discriminatoire aspect de seksuele gerichtheid.

Vraagn 4

Bij hoeveel zaken per jaar betreffende anti-homogeweld gaat het OM over tot vervolging?

Antwoord vraag 4
Het aantal bij het OM ingestroomde feiten kan verschillen van het aantal feiten dat in een bepaald jaar wordt afgedaan en het gaat daarbij niet per se om dezelfde feiten. Een feit kan immers in het ene jaar instromen en in het daaropvolgende jaar worden afgedaan. In 2017 werden 45 CODIS-feiten geregistreerd waarbij het discriminatoir aspect iemands seksuele gerichtheid betrof. Daarbij ging het in 24 gevallen over een eenvoudige belediging (art 266 Sr), in 11 gevallen over openlijke geweldpleging (art 141 Sr), in 6 gevallen over bedreiging (art 285 Sr) en in 4 gevallen over mishandeling (art 300 Sr). Deze CODIS-feiten zijn op verschillende momenten in 2017 bij het OM ingestroomd, en verkeren in verschillende stadia van beoordeling en behandeling. Zo is mogelijk dat op een later moment wordt beoordeeld dat het discriminatie-aspect niet als voldoende vaststaand kan worden beschouwd, zoals hiervoor is aangegeven in het antwoord op vraag 3.

Vraag 5

Ziet u mogelijkheden het aantal vervolgingen van anti-homogeweld te vergroten?

Antwoord vraag 5
Momenteel beraad ik mij op de uitvoering van de motie Sjoerdsma/Van den Hul [2], die oproept tot het opstellen van een actieplan om geweld tegen LHBTI’s tegen te gaan. Met relevante betrokken partijen, zoals het OM, de politie, de anti-discriminatie-voorzieningen (ADV’s), het ministerie van OCW en de G4-partijen, wordt momenteel gesproken over de wijze waarop invulling kan worden gegeven aan de motie. Samen met de minister van OCW zal ik in het eerste kwartaal van 2019 een Actieplan Veiligheid LHBTI aan uw Kamer zenden.

Vraag 6

Is er in het algemeen iets te zeggen over de voorwaarden waar een vergrijp aan moet voldoen, om geclassificeerd te worden als homohaat?

Vraag 7

Zijn er volgens u situaties denkbaar waarin woorden als ‘kankerhomo’ en ‘flikker’ geclassificeerd moeten worden als homohaat en niet slechts als dagelijks taalgebruik?

Antwoord op vraag 6 en 7

Discriminatiezaken kunnen worden onderverdeeld in twee typen:

Een commuun delict met discriminatie-aspect is een feit waarbij

- het discriminatie-aspect een rol heeft gespeeld bij het motief tot het plegen van het feit en/of

- van het discriminatie-aspect gebruik is gemaakt bij het plegen van het feit en/of

- het discriminatie-aspect wordt gebruikt om het delict indringender te plegen, waarbij het discriminatie-aspect is gelegen in iemands homoseksuele gerichtheid.

Daarnaast kan sprake zijn van feiten waarbij de discriminatieartikelen in het Wetboek van Strafrecht mogelijk zijn geschonden: het gaat dan om de artikelen 137c, 137d, 137e, 137f, 137g en 429quater Sr, voor zover die artikelen zien op de grond ‘homoseksuele gerichtheid’.

Een uitlating moet, volgens vaststaande jurisprudentie, als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft die ander aan te tasten in zijn eer en goede naam. Het oordeel dat daarvan sprake is zal afhangen van de context waarin de uitlating is gedaan.

Het Openbaar Ministerie en de strafrechter zullen steeds weer naar alle feiten en omstandigheden in een specifieke zaak moeten kijken om te beoordelen of sprake is van een discriminatoir aspect.

1) Nos.nl, 1 november 2018



[1] Kamerstukken II 2017-18, 30 950, nr. 156 en bijlage.

[2] Kamerstukken II 2017/18, 30 420, nr. 273.

Indiener(s)