Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen

Hierbij stuur ik u de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen.

De Minister voor Rechtsbescherming,

Sander Dekker


Antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming op schriftelijke vragen van het lid Van Nispen (SP) over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen (ingezonden 14 september 2018, nr. 2018Z16090)

Vraag 1

Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen van de leden Van Nispen, Van Oosten en Van Toorenburg over het bericht dat de vader van een ontvoerd kind alimentatie moet betalen? [1]

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2

Kunt u verduidelijken of het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO), na uw gesprek met deze organisatie, nu actief toetst of verzoeken vanuit het buitenland rechtsgeldig zijn en dus gebaseerd zijn op gedegen rechtelijke procedures met hoor en wederhoor, voordat zij daar uitvoering aan geeft?

Vraag 3

Heeft het LBIO dusdanig zicht op verzoekprocedures bij centrale autoriteiten van andere landen dat zij zeker weet dat verzoeken rechtmatig zijn en er geen sprake is van bijvoorbeeld kinderontvoering? Zo ja, op welke wijze controleert zij dit? Zo nee, waarom niet? Waarom worden verzoeken ondanks het ontbreken van controlemogelijkheden alsnog uitgevoerd door het LBIO?

Antwoord op vraag 2 en 3

Zoals eerder aangegeven ben ik met het LBIO in gesprek gegaan om te bekijken op welke wijze de huidige praktijk verbeterd kan worden, binnen de beperkte mogelijkheden die de verdragen daartoe bieden. Het ging hierbij om een verbetering op drie punten. Hierbij geef ik deze punten en de laatste stand van zaken weer.

1. De alimentatieplichtige ouder krijgt eerder een stem doordat het LBIO in verlofzaken[2] - die onder de Haagse verdragen uit 1973 en 2007 of het Verdrag van New York vallen - in het verzoek aan de rechtbank een samenvatting van de eventuele bezwaren van de alimentatieplichtige ouder opneemt.

Het LBIO heeft de werkwijze veranderd in zaken die vallen onder de Haagse verdragen uit 1973 of 2007 of het Verdrag van New York. Indien er sprake is van een verzoek van een buitenlandse Centrale autoriteit om de alimentatie te laten innen door de Nederlandse rechter wordt de alimentatieplichtige door het LBIO benaderd met het verzoek een inhoudelijk reactie te geven die het LBIO meestuurt aan de rechtbank. Op deze manier geeft het LBIO eerder een stem aan de alimentatieplichtige en wordt hem of haar de gelegenheid geboden zijn of haar kant van het verhaal te doen. Overigens kan de alimentatieplichtige ook verweer voeren of bezwaar en beroep aantekenen.

2. Indien een zaak hiertoe aanleiding geeft, zal het LBIO vanaf nu tevens een check doen bij de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden (Ca) of er een kinderontvoeringszaak loopt of heeft gelopen, onder voorbehoud van privacy beletselen. Deze informatie wordt eveneens bijgevoegd in het verzoek aan de rechter.

Ten aanzien van de check die het LBIO bij de Ca kan doen is een voorbehoud gemaakt omtrent mogelijke privacy beletselen. Met privacy dient zorgvuldig te worden omgegaan. Ook door instanties en de overheid. Ik heb de Autoriteit Persoonsgegevens gevraagd om een standpunt ten aanzien van deze gegevensuitwisseling.

3. Het LBIO zal beleid gaan ontwikkelen over de invulling van de beperkte discretionaire ruimte die de verschillende verdragen bieden voor de weigering van medewerking aan het verzoek van een buitenlandse instantie.

Voor alimentatiezaken van buiten de Europese Unie spelen het Verdrag van New York uit 1956, het Haagse erkenning en executieverdrag uit 1973 of het Haagse alimentatieverdrag uit 2007 (dat de eerdere twee verdagen vervangt) een rol.

Op grond van dit laatst genoemde verdrag kan de ontvangende centrale autoriteit (in Nederland het LBIO) het verzoek weigeren als kennelijk niet aan de vereisten van het verdrag is voldaan. Deze toets houdt in dat bezien wordt of de juiste juridische stukken aanwezig zijn. In zaken betreffende erkenning en tenuitvoerlegging betekent dit dat er ook een stuk moet zijn bijgevoegd waaruit blijkt dat, in het geval een verweerder niet is verschenen, deze naar behoren in kennis is gesteld van de procedure en in de gelegenheid is gesteld zich te verweren. Ook kan worden nagegaan of de procedure van het verdrag juist wordt gebruikt. Wanneer eerder door een zelfde partij een zelfde verzoek ten aanzien van dezelfde schuldenaar is gedaan waarover een beslissing is gegeven en er geen wijziging van omstandigheden heeft plaatsgevonden, kan een verzoek worden geweigerd.

Vraag 4

Verandert de toetreding van een land als de Oekraïne aan het Haags Kinderontvoeringsverdrag iets aan de manier waarop het LBIO met verzoeken vanuit dat land omgaat? Zo ja, wat precies?

Antwoord op vraag 4

Het Haags Kinderontvoeringsverdrag is voor Oekraïne op 1 september 2006 in werking getreden en geldt tussen Oekraïne en Nederland sinds 1 februari 2007. In algemene zin versterkt de toetreding tot het Kinderontvoeringsverdrag de samenwerking tussen de beide landen. De toetreding van een land tot het verdrag leidt er in de regel toe dat de teruggeleidingsprocedure spoediger zal verlopen. Het leidende principe van het verdrag is immer ‘Eerst terug, dan praten’. Dit zal in de eerste plaats helpen te voorkomen dat schrijnende situaties ontstaan waarbij een kind wordt ontvoerd zonder dat hiertegen kan worden opgetreden en tegelijkertijd een aanspraak wordt gedaan op kinderalimentatie door de meenemende ouder richting de achtergebleven ouder. De toetreding tot het Haags Kinderontvoeringsverdrag heeft geen directe invloed op het beoordelingskader of de werkwijze van het LBIO.



[1] Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017-2018, nr. 2574

[2] Voor de erkenning en tenuitvoerlegging is van een beslissing uit een andere verdragststaat is verlof van de rechter nodig, zogenaamde verlofzaken.

Indiener(s)