Antwoord op vragen van het lid Kuiken over het beëindigen van buitenlandse financiering van politieke partijen

Hierbij bied ik u mijn antwoorden op de vragen van het lid Kuiken (PvdA) over het beëindigen van buitenlandse financiering van politieke partijen aan (2018Z21922).

De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,





drs. K.H. Ollongren

2018Z21922

Vragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het beëindigen van buitenlandse financiering van politieke partijen (ingezonden 22 november 2018)

Vraag 1

Kent u het bericht 'Bannon's Europe plan: a look at the law in his 13 targeted countries'? Herinnert u zich uw aankondiging van februari jl. dat de buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen aan banden zou worden gelegd?

Antwoord op vraag 1

Ja.

Vraag 2, 4 en 6

2. Deelt u nog steeds de mening dat buitenlandse beïnvloeding, waaronder financiering van politieke partijen, ongewenst is? Zo ja, waarom heeft de Kamer nog geen voorstel ontvangen om de wet- en regelgeving op dit punt aan te passen? Zo nee, waarom niet?

4. Waarom heeft u de, met een zeer ruime meerderheid aangenomen, motie-Amhaouch c.s. (Kamerstuk 34 270, nr. 22) uit december 2016, waarin de regering werd verzocht voorstellen te doen om buitenlandse financiering van politieke partijen en politieke campagnes, waaronder referenda, te beperken, nog niet uitgevoerd?

6. Deelt u de mening dat het wenselijk is dat met spoed de Nederlandse wetgeving over dit onderwerp wordt aangepast? Bent u desnoods bereid de beperking van buitenlandse financiering van politieke partijen afzonderlijk van, en met voorrang ten opzichte van de andere aanbevelingen die uit het genoemde Eindrapport komen, door te voeren? Zo ja, op welke termijn kunnen wij uw voorstellen verwachten? Zo nee, waarom bent u daartoe niet bereid?

Antwoord op vraag 2, 4 en 6

Op 1 februari jl. heb ik u het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen (verder: de commissie-Veling) aangeboden. [1] In de aanbiedingsbrief bij dit rapport heb ik toegezegd dat ik maatregelen zal treffen om buitenlandse financiering van Nederlandse politieke partijen te beperken. Hiermee zal ook invulling worden gegeven aan de motie-Amhaouch c.s. (Kamerstuk 34 270, nr.22). In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Veling zal ik op deze maatregelen ingaan. Tevens zal ik dan aankondigen op welke termijn ik een voorstel tot aanpassing van de Wet financiering politieke partijen aan u aan zal bieden. Deze maatregelen zullen onderdeel zijn van dit voorstel.

Vraag 3

Heeft het uitstel van uw reactie op het eindrapport van de Evaluatie- en Adviescommissie Wet financiering politieke partijen mede te maken met het feit dat de partijen het niet eens worden over hoe de buitenlandse financiering aan banden moet worden gelegd? Zo ja, waar bestaat op dit punt nog onenigheid over?

Antwoord op vraag 3

Nee.

5

Is het overzicht in het aangehaalde bericht1) van de wetgeving in EU-landen met betrekking tot het aan banden leggen van buitenlandse financiering van politieke partijen correct? Zo ja, hoe komt het dat andere landen dit probleem al veel eerder hebben aangepakt? Zo nee, wat klopt er niet?

Antwoord op vraag 5

Ik beschik niet over een volledig actueel overzicht van EU-wetgeving op het gebied van buitenlandse financiering van politieke partijen. Wel beschik ik over een internationaal vergelijkend onderzoek naar de financiering van politieke partijen, dat de Universiteit Leiden in 2017 in opdracht van de commissie-Veling heeft verricht. Dit onderzoek heb ik u toegezonden als bijlage bij mijn brief van 1 februari jl. waarmee ik u het eindrapport van de commissie-Veling heb aangeboden. [2] Uit dit onderzoek komt een wisselend beeld naar voren. In een aantal landen, waaronder België en Denemarken, geldt voor giften uit het buitenland hetzelfde regime als voor giften uit het eigen land. In een aantal andere landen zijn giften uit het buitenland verboden, of geldt er een ander regime dan voor giften uit het eigen land. In het onderzoek van de Universiteit Leiden wordt niet ingegaan op de vraag waarom deze landen hebben besloten om een onderscheid tussen binnenlandse – en buitenlandse giften te maken.



[1] Kamerstukken II 2017/18, 32 752, nr. 50.

[2] Kamerstukken II 2017/18, 32 752, nr. 50.

Indiener(s)