Antwoorden van de minister voor Rechtsbescherming op de vragen van het lid Markuszower (PVV) over het bericht 'Rechters te makkelijk gewraakt’ (ingezonden 23 oktober 2018, nr. 2018Z19064)
Vraag 1
Kent u het bericht ‘Opluchting voor rechters en OM; Rechters wraken
wordt moeilijker’ ?
Antwoord op vraag 1
Ja.
Vraag 2
Heeft het openbaar ministerie (OM) tezamen met rechters gepleit voor
het beperkter toepassen van de mogelijkheid rechters te wraken? Zo ja,
was dat met uw medeweten? Zo ja, gebruikt u deze wens van leden van de
rechtspraak voor uw eigen politieke agenda om zo politieke opponenten,
zoals de heer Wilders, te beperken in hun recht op onafhankelijke
rechtspraak?
Antwoord op vraag 2
In antwoord op Kamervragen d.d. 1 mei 2018 over het recht op een eerlijk proces versus misbruik van procesrecht heb ik uw Kamer laten weten dat ik deze kwestie aan de orde zou stellen bij het OM, de rechtspraak en de advocatuur.[1] In dat verband hebben het College van procureurs-generaal (hierna: het College) en de Raad voor de rechtspraak (hierna: de Raad) mij deze zomer per brief geïnformeerd over hun inzichten.[2] Het College en de Raad merken in hun brief op dat zij meer flexibiliteit in de afdoening van wrakingsverzoeken wenselijk achten. Reden hiervoor is het vertragende effect van een wrakingsverzoek op de onderliggende procedure en daarmee op de doorlooptijd in combinatie met het gegeven dat in de praktijk verhoudingsgewijs slechts een gering aantal wrakingsverzoeken wordt toegewezen.
Ik zal de brief van het College en de Raad betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Vraag 3
Indien het antwoord op vraag 2 ja is, bent u niet van mening dat
rechters en het OM onafhankelijk van elkaar moeten opereren? Waarom is
dit hier niet gebeurd?
Antwoord op vraag 3
Het feit dat het College en de Raad met elkaar hebben overlegd, gedeelde inzichten hebben en daarover gezamenlijk een brief hebben geschreven, betekent niet dat rechters en het OM niet onafhankelijk zijn.
Vraag 4
Heeft de Hoge Raad met haar recente uitspraak de waarborging van de
onpartijdigheid van de rechterlijke macht zoals vastgelegd in de
artikelen 512-515 Wetboek van Strafvordering (wraking en verschoning
van rechters), beperkt? Zo ja, bent u van mening dat de Hoge Raad op de
stoel van de wetgever is gaan zitten? Zo ja, behoeft de uitspraak van
de Hoge Raad reparatie middels nieuwe wetgeving? Zo nee, waarom niet?
Kunt u dit uitgebreid beargumenteren en onderbouwen?
Vraag 5
Kunt u aangeven welke beslissingen van rechters nu nog wel onder de
reikwijdte van de artikelen 512-515 Wetboek van Strafvordering vallen?
Vraag 6
Wordt de ruimte om geslaagd een beroep te doen op de artikelen 512-515
SV voor de 90% van alle wrakingsverzoeken die worden gedaan omdat er
gerede twijfel is aan de onafhankelijkheid van de rechter (onderzoekers
stellen dat 10% van de wrakingsverzoeken worden gedaan om ‘zand in de
machine te strooien’), nu niet beperkt? Kunt u, ook aan de hand van
voorbeelden, uw antwoord op deze vraag uitgebreid beargumenteren en
onderbouwen?
Antwoord op vragen 4, 5 en 6
De Hoge Raad heeft recent in twee zaken uitspraak gedaan die betrekking hebben op de wrakingsprocedure. De Hoge Raad oordeelt daarin dat wraking van rechters in strafzaken niet mogelijk is op de grond dat zij onwelgevallige (tussen)beslissingen hebben genomen, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een afwijzing van een getuigenverzoek. Dit geldt in beginsel ook voor de motivering van deze beslissingen. Tegen deze beslissingen kan iemand opkomen door tegen de beslissing hoger beroep of beroep in cassatie in te stellen. De Hoge Raad oordeelt verder dat als de wrakingskamer van oordeel is dat evident misbruik van de wrakingsprocedure wordt gemaakt, deze kamer de mogelijkheid heeft om een wrakingsverzoek direct buiten behandeling te laten zonder dat een zitting wordt gehouden. Ook hierbij geldt dat als de wrakingskamer naar het oordeel van de verzoeker een wrakingsverzoek ten onrechte niet in behandeling zou hebben genomen, de verzoeker via de reguliere rechtsmiddelen het oordeel van een hogere rechter kan inroepen omtrent de (gestelde) onpartijdigheid van de rechter.
Beide uitspraken zijn in lijn met de nu geldende wetgeving en jurisprudentie. De uitspraken van de Hoge Raad geven geen aanleiding tot het voorstellen van wijziging van wetgeving. Ik zal de uitspraken en de brief van het College en de Raad, samen met de consultatieadviezen die ik heb ontvangen met betrekking tot boek 6 van het gemoderniseerde Wetboek van Strafvordering, wel betrekken bij de verdere gedachtevorming over al dan niet wettelijke mogelijkheden om oneigenlijk gebruik van de wrakingsprocedure tegen te gaan.
Vraag 7
Hebben de rechters en het OM in de zomer al aangedrongen op nieuwe
regels met uw medeweten? Zo ja, waarom heeft u hier de Kamer niet over
geïnformeerd?
Antwoord op vraag 7
Zie ook het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vragen 4, 5 en 6. Ik zal de Kamer informeren zodra de verdere gedachtenvorming over dit onderwerp is afgerond.
Vraag 8
Welke maatregelen gaat u nemen zodat de rechters en het OM niet meer op
de stoel van de wetgever gaan zitten?
Vraag 9
Wilt u een en ander terugdraaien? Zo neen, waarom niet?
Antwoord op vragen 8 en 9
Zie het antwoord op vragen 4, 5 en 6 en op vraag 7.
1) Trouw, 18 oktober 2018
[1] Kamerstukken II, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel Handelingen nr. 2023.
[2] Voor de volledigheid wijs ik u erop dat de betreffende brief, alsmede de reactie van de Nederlandse Orde van Advocaten daarop, publiek toegankelijk is. Zie https://www.rechtspraak.nl/Organisatie-en-contact/Organisatie/Raad-voor-de-rechtspraak/Nieuws/Documents/20180711%20-%20Misbruik%20van%20Strafrecht%20-%20brief%20FB%20aan%20Min%20Dekker.pdf en https://www.advocatenorde.nl/document/brief-nova-aan-vz-college-van-procureurs-generaal-en-raad-voor-de-rechtspraak-l-inz-misbruik-procesrecht-11-juli-2018